Rechtspraak
werkneemster/KCSGerechtshof Amsterdam, 28 december 2010
werkneemster/KCS
Werkneemster is op 16 juli 1999 bij KCS in dienst getreden, laatstelijk als productiemedewerkster. Bij brief van 5 april 2005 is werkneemster medegedeeld dat het gebruik van alcoholische dranken tijdens werktijd of diefstal van drank zal resulteren in onmiddellijk ontslag en het doen van aangifte. Op 1 november 2007 heeft KCS bij werkneemster een blaastest afgenomen omdat collega’s haar uit een fles alcoholhoudende drank hadden zien drinken die aan KCS toebehoorde. Ze had om 14:05 uur een alcoholpromillage van 0,72 en om 14:35 uur een promillage van 0,61. Ze was die dag om 7:00 uur begonnen met werken. Diezelfde middag is werkneemster op staande voet ontslagen. Werkneemster betwist dat ze tijdens het werk alcohol heeft gedronken. Ze voert aan dat ze in de nacht van 31 oktober op 1 november 2007 een wake heeft bijgewoond voor een oom die een paar dagen eerder was overleden. Daarbij heeft ze ‘flink wat’ alcohol genuttigd, voor het laatst om 6:00 uur. Daarna is ze gaan werken. Werkneemster beroept zich op de nietigheid van het ontslag. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Tegen dit oordeel keert werkneemster zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Vast staat dat bij de blaastesten alcoholpromillages zijn aangetroffen. Uit de getuigenverklaringen volgt dat werkneemster niet zoveel had gedronken dat iemand dat heeft opgemerkt. Ervan uitgaande dat werkneemster nooit dronk, zoals zij zelf stelt en haar echtgenoot als getuige heeft verklaard, had werkneemster die dag haar werkzaamheden niet normaal kunnen verrichten, indien zij voor de aanvang van de werkzaamheden zoveel alcohol zou hebben genuttigd dat ruim zeven uur later (14:05 uur) na aanvang van de werkzaamheden de thans geregistreerde alcoholpromillages konden worden gemeten. KCS is hiermee geslaagd in het bewijs dat werkneemster alcohol tijdens de werkzaamheden heeft genuttigd. Het hof volgt werkneemster niet in haar stelling dat ontslag op staande voet een te zwaar middel zou zijn. Op grond van de brief van 5 april 2005 was werkneemster op de hoogte van de mogelijke consequenties. De door KCS in het vooruitzicht gestelde maatregel is niet disproportioneel. Dat werkneemster een onberispelijk dienstverband had en een trieste gebeurtenis moest verwerken doet daar niet aan af. Ze had er die dag voor kunnen kiezen een dag vrij te nemen als zij zich niet tot werken in staat achtte. Volgt bekrachtiging van het vonnis.