Rechtspraak
werknemer/BenschopRechtbank Zeeland-West-Brabant, 17 juni 2011
werknemer/Benschop
Op 18 april 2006 verricht werknemer (sinds 1997 werkzaam als montagemedewerker) werkzaamheden in een winkelpand. Die dag heeft werknemer aan werkgever gemeld dat hij zijn knie had verdraaid bij het afstappen van een trapje, dat hij had geleend van een eveneens in het winkelpand werkzame elektricien. Op 21 september 2006 heeft werknemer zich ziek gemeld wegens knieklachten. Hij schrijft aan werkgever dat hij op 18 april 2006 door een misstap van een trap is gevallen met als gevolg een pijnlijke en dikke knie. Na hier vijf maanden mee te hebben rondgelopen is gebleken dat er een stuk kraakbeen weg was. In 2007 is werknemer succesvol aan zijn knie geopereerd. Met ingang van 29 april 2007 heeft hij zijn werkzaamheden volledig hervat. Partijen hebben verzocht bij vonnis een beslissing te geven over de vraag of werkgever ex art. 7:658 BW aansprakelijk is voor het knieletsel.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Werkgever heeft aangevoerd dat werknemer zich pas na vijf maanden heeft ziek gemeld, in de tussentijd is blijven doorwerken en een sportief leven leidt, waardoor de klachten door overbelasting zouden kunnen zijn ontstaan. De bewijslast van het causaal verband rust op werknemer. Er bestaat geen aanleiding werknemer tot dat bewijs toe te laten op grond van het volgende. Ook indien zou komen vast te staan dat de schade is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden, is de werkgever niet schadeplichtig indien hij aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. In het onderhavige geval heeft werkgever aan zijn zorgplicht voldaan. Werknemer heeft er zelf voor gekozen gebruik te maken van een andere trap dan de ter beschikking gestelde, waardoor hij de trap niet aan beide zijden kon gebruiken, zoals hij gewend was. Niet gebleken is dat de door werkgever ter beschikking gestelde trappen niet voldoen aan de eisten van 7:658 BW. Tevens is niet uitgesloten dat (in de bedrijfsauto) een ander trapje aanwezig was dat door werknemer gebruikt had kunnen worden. Het is niet nodig specifieke instructies te geven over het gebruik van trappen als de onderhavige, nu daarover in redelijkheid geen onduidelijkheid kan bestaan. Door werknemer niet te wijzen op het gevaar van misstappen of vallen indien de trap op andere wijze gebruikt wordt dan hij gewend is, heeft werkgever zijn zorgplicht niet geschonden. In redelijkheid hoeft een werkgever niet te waarschuwen voor normale risico’s die aan het dagelijks leven zijn verbonden en die zich ook voordoen in veel voorkomende situaties buiten het werk. Van aansprakelijkheid op grond van 7:658 BW is derhalve geen sprake.