Naar boven ↑

Rechtspraak

De Hefgroep c.s./COR c.s.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30 maart 2011

De Hefgroep c.s./COR c.s.

Instellen één gemeenschappelijke ondernemingsraad niet bevorderlijk voor een goede toepassing van de WOR. Huidige medezeggenschapsstructuur verdient voorlopig de voorkeur

De Hefgroep fungeert sinds 1 januari 2009 als moederorganisatie van vier stichtingen en een vennootschap. Deze stichtingen en vennootschap houden elk afzonderlijk één of meer werkmaatschappijen in stand die zich in de brede zin van het woord bezighouden met activiteiten op het gebied van welzijnswerk en maatschappelijke dienstverlening en/of kinderopvang. Op dit moment is de structuur van medezeggenschap vormgegeven in een (tijdelijke) centrale ondernemingsraad voor Hefgroepbrede aangelegenheden. Daarnaast hebben drie stichtingen een afzonderlijke ondernemingsraad en één stichting heeft een onderdeelcommissie. Halverwege 2011 zullen zeven ondernemingen wettelijk verplicht zijn een ondernemingsraad in te stellen. Centrale vraag in de onderhavige procedure is welke medezeggenschapsstructuur het meest bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR. De Hefgroep c.s. pleiten voor één gemeenschappelijke OR en de COR c.s. pleiten voor aparte ondernemingsraden en een centrale ondernemingsraad.

De kantonrechter oordeelt dat voorlopig de bestaande structuur de voorkeur verdient en overweegt daartoe het volgende. Een van de oorspronkelijke doelstellingen van de WOR is het instellen van ondernemingsraden op een zo laag mogelijk niveau, dat wil zeggen in het eigen werkmilieu van de betrokkenen. De gedachte hierachter is dat de medezeggenschap daarmee het beste is gewaarborgd. In beginsel dient derhalve op het niveau van de onderneming een ondernemingsraad te worden ingesteld voor de ondernemingen waarvoor dit wettelijk verplicht is. In art. 3 WOR is een uitzondering op dit beginsel gemaakt in de vorm van het instellen van één gemeenschappelijke ondernemingsraad indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de WOR. Aan de beschikkingen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen voor de invulling van de norm ‘bevorderlijk voor een goede toepassing van de WOR’ drie criteria worden ontleend:

- bestaat een zodanige samenhang tussen de betrokken ondernemingen dat de instelling of het ingesteld houden van ondernemingsraden daarvoor weinig zin heeft omdat de omvang of het niveau van de werkzaamheden die deze ondernemingsraden kunnen verrichten, te gering is (beschikking van 4 juli 1974, SMA 1974, p. 750);

- wordt het door ‘samenvoeging’ mogelijk medezeggenschap te verzekeren voor werknemers die daarvan anders op grond van het toepasselijke getalscriterium van art. 2 van de wet verstoken zouden zijn (beschikking van 12 juli 1976, SMA 1977, p. 422);

- de mening van het personeel is een belangrijk, doch niet beslissend gegeven (beschikking van 25 april 1980, Rechtspraak Medezeggenschapsrecht, nr. 9).

Met de verschillende wijzigingen van de regeling in het huidige art. 3 WOR in de loop van de tijd is niet beoogd een andere benadering van het begrip ‘een goede toepassing van de WOR’ te brengen, zodat de door de minister uitgezette lijnen ook nu nog relevant zijn.

Tussen partijen staat vast dat de stichtingen en de vennootschap zelfstandig en onder eigen naam naar buiten treden en bijvoorbeeld ook eigen directeuren en eigen subsidiegevers hebben. De Hefgroep c.s. zijn geleidelijk op weg naar meer eenheid en centrale sturing (onder meer ten aanzien van ziekteverlofbeleid en administratieve en bedrijfsorganisatorische processen), wat nog zeker twee jaar zal duren. Niet uitgesloten is dat er in de toekomst een gemeenschappelijke ondernemingsraad dient te worden ingesteld, maar dat is op dit moment nog voorbarig. In aanmerking wordt daarbij genomen dat de Hefgroep c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat medezeggenschap tijdens de fase van centralisering op andere wijze kan worden gewaarborgd. Bovendien heeft het personeel de voorkeur voor de bestaande structuur. Het argument van de Hefgroep dat het instellen van een gemeenschappelijke ondernemingsraad tot kostenbesparing leidt, legt slechts in beperkte mate gewicht in de schaal. De kantonrechter oordeelt dat de medezeggenschap voorlopig het beste gediend is met de huidige structuur.