Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Carmelcollege
Rechtbank Overijssel, 26 augustus 2011
ECLI:NL:RBALM:2011:BR6207

werknemer/Stichting Carmelcollege

Wet op het Voortgezet Onderwijs prevaleert boven artikel 7:668a BW. Vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van leraar die niet over vereiste onderwijsbevoegdheid beschikt, is rechtsgeldig opgezegd. Doorbreking gesloten stelsel ontslagrecht

Werknemer is op 1 augustus 2007 in dienst getreden als docent wiskunde bij het Pius X-College voor de duur van één jaar. Per 1 augustus 2008, 1 augustus 2009 en 1 augustus 2010 is het tijdelijk contract verlengd. Bij schrijven van 26 april 2011 heeft het Carmelcollege (bevoegd gezag van een aantal scholen, waaronder het Pius X-College) aan werknemer medegedeeld dat zijn tijdelijk dienstverband niet wordt verlengd en heeft zij het tijdelijk dienstverband per 1 augustus 2011 opgezegd. Werknemer beschikt per 1 augustus 2011 niet over de voor zijn functie van docent wiskunde vereiste onderwijsbevoegdheid. Werknemer beroept zich kort gezegd op artikel 7:668a BW en stelt dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, aangezien het tijdelijk dienstverband drie malen is verlengd en het dienstverband de periode van 36 maanden heeft overschreden. Werknemer wijst er in dit verband op dat de vierde arbeidsovereenkomst tijdens een cao-loze periode is aangegaan, waardoor wordt teruggevallen op de Flexwet.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De werking van de CAO VO 2008-2010 hield op op 1 augustus 2010. Op dat moment was er geen met eiser doorlopende arbeidsovereenkomst. De akte van benoeming van 1 augustus 2009 had opgehouden te bestaan op 1 augustus 2010. Ergo: er was geen nawerking meer van de CAO VO 2008-2010, want daarvoor is vereist dat de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde cao afloopt terwijl de arbeidsovereenkomst nadien doorloopt. In beginsel zou dus de vierde tijdelijke arbeidsovereenkomst, aangevangen bij akte van benoeming van 1 augustus 2010 ingevolgde de Flexwet op grond van artikel 7:668a BW geacht kunnen worden een dienstverband te zijn, aangegaan voor onbepaalde tijd. In dit geval geldt hierop echter een uitzondering.

Artikel 33 lid 4 Wet op het Voortgezet Onderwijs (gewijzigd bij Wet op de Beroepen in het Onderwijs, Wet BIO) bepaalt dat onbevoegde docenten ten hoogste twee jaren worden belast met werkzaamheden als leraar waarvoor hij niet voldoet aan de in artikel 36 lid 1 bedoelde bekwaamheidseisen. Het bevoegd gezag kan de termijn verlengen met ten hoogste twee jaren indien het bevoegd gezag dat noodzakelijk oordeelt vanwege de kwaliteit en de voortgang van het onderwijs aan de school. Ook de huidige CAO VO 2011-2012 heeft een regeling ten aanzien van de onbevoegde leraar, die hierop aansluit. Artikel 8a.3 lid 4 bepaalt dat indien de onbevoegde leraar na twee jaar geen wettelijke onderwijsbevoegdheid heeft behaald, het dienstverband van rechtswege eindigt. In bijzondere gevallen kan het dienstverband daarna ten hoogste nog twee keer met een jaar worden verlengd.

In het onderhavige geval is tussen werknemer en de locatiedirecteur een opleidingsovereenkomst gesloten, waarin is overeengekomen dat werknemer aan het eind van scholingsjaar 2010-2011 het diploma op basis waarvan hij zijn bevoegdheid heeft behaald, dient te overleggen. Aan deze voorwaarden heeft werknemer niet voldaan. De kantonrechter oordeelt dat in casu artikel 7:668a BW niet dient te prevaleren boven de Wet BIO en de Wet op het Voortgezet Onderwijs: deze laatste wetten doorbreken in de uitwerking van hun bedoeling het gesloten ontslagstelsel in het arbeidsrecht. Er is voor gekozen de kwaliteit van het onderwijs boven alles te stellen ten detrimente van een goede rechtspositie voor onbevoegden. De CAO VO 2008-2010 en CAO VO 2010-2012 hebben die lijn voortgezet. De kantonrechter acht dus het dienstverband van werknemer met het Carmelcollege voorshands rechtsgeldig beëindigd. Europese regelgeving over arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en de uitleg die het Europese Hof van Justitie hieraan heeft gegeven in de Adeneler-zaak (EG 4 juli 2006), maken dit niet anders. Er is voldaan aan de voorwaarden van clausule 5 lid 1 van de richtlijn (Richtlijn 1999/70/EG). Volgt afwijzing van de vorderingen.