Rechtspraak
werkgever/werkneemster
Werkneemster is vanaf 1 februari 2010 in dienst van werkgever, een bakkerij. Ze had een relatie met A, de eigenaar van de bakkerij. Eind december raakt werkneemster zwanger (A is niet de verwekker). Door de broer van A wordt ze per 1 januari 2011 ontslagen. Werkneemster heeft zich op 27 mei 2011 op de nietigheid van het ontslag dan wel de opzegging beroepen. Thans vordert werkgever voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het verzoek is ingediend voor het geval dat vast zou komen te staan dat de arbeidsovereenkomst in december 2010 niet met wederzijds goedvinden is geëindigd. Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster op dit moment zwanger is. Tijdens de zwangerschap geldt een opzegverbod (artikel 7:670 lid 2 BW). Hoewel het opzegverbod tijdens zwangerschap niet meebrengt dat ook ontbinding van de arbeidsovereenkomst gedurende deze periode onmogelijk is, zal deze omstandigheid wel in het oordeel over de verzochte ontbinding worden meegewogen. Werkneemster heeft lang niets van zich laten horen. Hoewel ongebruikelijk, is niet aannemelijk geworden dat er door deze omstandigheid een vertrouwensbreuk is ontstaan. De reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ligt kennelijk vooral in de verbroken relatie. Tussen partijen bestaan nog diverse andere conflicten die eventuele terugkeer van werkneemster bemoeilijken en het is niet uitgesloten dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst uiteindelijk niet mogelijk zal blijken. Gelet op het strikte karakter van het opzegverbod tijdens zwangerschap, dat zelfs geldt bij beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming, worden deze omstandigheden echter onvoldoende geacht om de arbeidsovereenkomst nu reeds tijdens de zwangerschap te ontbinden. Het verzoek wordt afgewezen.