Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Rechtbank Amsterdam, 11 juli 2011
ECLI:NL:RBAMS:2011:BT2731

werkgeefster/werknemer

Ontbinding arbeidsovereenkomst docent wegens verstoorde arbeidsrelatie. Onduidelijk wie de verstoorde arbeidsrelatie moet worden aangerekend. Ten aanzien van vergoeding wordt in beperkte mate rekening gehouden met bovenwettelijke WW-uitkering

Werknemer (42 jaar) is sinds 2005 in dienst van werkgeefster, een instituut voor hoger beroepsonderwijs. Thans verzoekt werkgeefster ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij voert daartoe aan dat er sedert mei 2010 regelmatig fricties tussen partijen zijn ontstaan. Werknemer blokkeert (in tegenstelling tot de voor alle docenten geldende regel) werkdagen. Bovendien wordt hem verweten dat hij tijdens de open dagen niet de volle tijd aanwezig is geweest. Gesprekken met werknemer hebben geen effect gehad. Werknemer bestrijdt de hem gemaakte verwijten en stelt dat hij op de open dagen hooguit een kwartiertje eerder weg is gegaan.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer heeft bevestigd dat voor een voortzetting van de arbeidsovereenkomst onvoldoende perspectief bestaat. De arbeidsovereenkomst zal derhalve worden ontbonden. Ten aanzien van de vergoeding wordt overwogen dat onvoldoende duidelijk is aan wie van partijen de verstoorde arbeidsrelatie in overwegende mate moet worden aangerekend. Beide partijen worden derhalve in gelijke mate verantwoordelijk gehouden. Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding is de bovenwettelijke regeling van belang. Werknemer kan aanspraak maken op een bovenwettelijke WW-uitkering, bestaande uit een uitkering ter hoogte van de WW-uitkering, gedurende één jaar na het einde van de WW-periode. De bovenwettelijke regeling leidt niet tot een extra uitkering, indien werknemer binnen twee jaar een nieuwe baan zal vinden. In die twee jaar zal werknemer geen enkele aanvulling op zijn WW ontvangen, indien hem geen ontbindingsvergoeding zou worden toegekend. Bij de bepaling van de hoogte en de thans toe te kennen vergoeding wordt daarom slechts in zeer beperkte mate rekening gehouden met de bovenwettelijke regeling. De correctiefactor wordt vastgesteld op c=0,85.