Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Amsterdam, 19 september 2011
ECLI:NL:RBAMS:2011:BT6380

werknemer/werkgever

Vervolg tussenvonnis. Werkgeversaansprakelijkheid RSI-klachten. Bewijsopdracht. Verjaring

Werknemer heeft werkgever aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van RSI lijdt. Werkgever heeft zich op verjaring beroepen. Bij tussenvonnis van 7 februari 2011 is overwogen dat wil een beroep op verjaring slagen, moet komen vast te staan dat werknemer door en vanwege het werkplekonderzoek en de aanpassingen van zijn werkplek in januari 1998 de diagnose RSI kende. Reeds is vastgesteld dat werknemer bekend was met het feit dat de oorzaak van de klachten werkgerelateerd was en dus met de aansprakelijke persoon. Op grond van het tussenvonnis blijft voor werkgever over te bewijzen dat werknemer reeds in januari 1998, dan wel op 20 april 1999 bekend was met de diagnose RSI.

De kantonrechter oordeelt dat werkgever door overgelegde getuigenverklaringen van de organisatieadviseur, revalidatiearts en orthopedisch arts in de opgelegde bewijsopdracht is geslaagd. Tijdens een functioneringsgesprek in december 1998 is over de RSI van werknemer gesproken. Bovendien heeft de revalidatiearts werknemer op 24 maart 1999 gewezen op RSI als verklaring voor zijn klachten en heeft ook de orthopedisch arts op 20 april 1999 met werknemer over RSI gesproken. Uit de getuigenverklaringen in combinatie met het oordeel van de kantonrechter in het eerdere tussenvonnis kan genoegzaam worden vastgesteld dat werknemer bekend was met het feit dat de oorzaak van de klachten werkgerelateerd was. Hieruit volgt dat de verjaringstermijn is gaan lopen in januari, juli of december 1998, dan wel (uiterlijk) op 21 april 1999, zodat de vordering van werknemer ten tijde van de aansprakelijkheidsstelling op 12 mei 2004 reeds was verjaard. Op grond van artikel 3:310 BW wordt de vordering afgewezen.