Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer is sinds 2006 werkzaam voor werkgever als daghandelaar op de beurs. De honorering van werknemer is direct gerelateerd aan de door hem behaalde resultaten. Om te bereiken dat de werknemer niet alleen in de winsten deelt maar ook in de verliezen, dient de salarisregeling uit de arbeidsovereenkomst (gestaffeld percentage van de opbrengsten) volgens werkgever bij negatieve opbrengsten spiegelbeeldig te worden toegepast. Aldus kan een negatief, door de werknemer af te dragen salaris resulteren. Volgens werkgever behoeft de werknemer een negatief salaris niet aanstonds te voldoen. In de praktijk vindt verrekening plaats bij de volgende kwartaalafrekening. Indien echter aan het eind van de arbeidsovereenkomst een negatief saldo resteert, dient volgens werkgever de werknemer daadwerkelijk zijn negatieve salaris te voldoen. In januari 2009 heeft werkgever een bedrag van € 80.000 bruto ingehouden ter nadere verrekening. Dit bedrag is niet uitgekeerd of verrekend, want tot het einde van de arbeidsovereenkomst is geen positief handelsresultaat meer geboekt. Werknemer acht de verrekening in strijd met de compensatiebepaling van artikel 7:632 BW en het goed werkgeverschap. Hij vordert € 80.000 aan achterstallig salaris. Ook vordert hij loon over de laatste twee maanden van het dienstverband.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De uitleg die werkgever geeft aan de salarisregeling zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst wordt niet gevolgd. De door werkgever verdedigde interpretatie van de salarisregeling zou tot een systeem van honorering leiden dat voor een arbeidsrelatie – zo al rechtsgeldig – in ieder geval bepaald buitenissig is. Dat werknemer niet heeft geprotesteerd toen tweemaal eerder negatieve opbrengsten in mindering werden gebracht op de positieve resultaten van het volgend kwartaal, maakt dit niet anders. Niet gesteld of gebleken is dat werknemer zich toen heeft gerealiseerd welke buitenissige rekenwijze werkgever had toegepast. Voorts wordt werkgever niet gevolgd in zijn stelling dat enige loonbetaling over 2009 gezien de forse verliezen in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. Werkgever voert in dat verband aan dat werknemer riante salarissen heeft verdiend in de periode dat hij op de beurs forse winsten realiseerde. Hierbij lijkt echter vergeten te worden dat de verliezen in 2009 een fors effect hebben gehad op het salaris van werknemer. De loonvordering van € 80.000 wordt toegewezen.
Voor de maanden september en oktober 2009 maakt werknemer aanspraak op betaling van een vast basissalaris van € 4.500 bruto per maand. Die aanspraak is niet terecht. In de arbeidsvoorwaarden wordt dat bedrag immers uitdrukkelijk aangeduid als een voorschot op het nader te berekenen salaris. Deze constatering betekent niet dat werknemer voor de genoemde maanden in het geheel geen aanspraak op salaris heeft. Met recht immers heeft hij zich op de WML beroepen. De loonvordering wordt toegewezen tot de voor de onder de WML geldende bedragen.
Voorts verschillen partijen nog van mening voor wiens rekening de kosten voor de leaseauto komen. Op basis van een tussen partijen gesloten aanvullende overeenkomst wordt geoordeeld dat deze voor rekening van werknemer komen.