Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer, werkzaam als bezorgmedewerker, heeft in september 2010 het volle gewicht van een bank op zijn nek en schouders gekregen, nadat de bank uit de handen van een collega glipte. De bedrijfsarts heeft daarna geoordeeld dat werknemer arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werkzaamheden, maar dat hij wel aangepast werk kan verrichten. Werknemer heeft diverse keren geen gehoor gegeven aan oproepen om aangepaste werkzaamheden in de winkel te verrichten. Werkgever heeft in december 2010 het loon opgeschort wegens het niet voldoen aan redelijke voorschriften betreffende re-integratie. Nadat werknemer op 28 januari 2011 wederom niet is verschenen om aangepast werk te verrichten, wordt hij op staande voet ontslagen. Thans beroept werknemer zich op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in beginsel uiterst terughoudend moet worden omgegaan met een ontslag op staande voet vanwege de dringende reden dat de werknemer niet meewerkt aan re-integratie. Zeker indien, zoals in het onderhavige geval, tussen werkgever en werknemer een dispuut is over de vraag of de van de werknemer verlangde werkzaamheden in het licht van de door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen passend zijn, kan een ontslag op staande voet voorbarig zijn. Niet is onderzocht of de bezwaren van werknemer tegen de werkzaamheden terecht waren. Voorts hebben de fysiotherapeut en bedrijfsarts gesteld dat de klachten verergerd waren, zodat niet is vastgesteld welke re-integratie-inspanningen van werknemer mochten worden verwacht. Van een dringende reden is derhalve onvoldoende gebleken. De loonvordering vanaf 31 januari 2011 wordt op grond van artikel 7:629 lid 1 BW tot 70% toegewezen. Ook de loonsanctie is te voorbarig gegeven, zodat ook de loonvordering over december 2010 en januari 2011 tot 70% wordt toegewezen.