Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag, 29 november 2011
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU7157
werknemer/Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Delfland
Werknemer is op 27 april 2011 op staande voet ontslagen, onder meer wegens het plegen van fraude. Werknemer stelt zich onder meer op het standpunt dat niet is voldaan aan de vereiste onverwijldheid, daar reeds op 15 april 2011 een vermoeden van de dringende reden bij GGZ aanwezig moet zijn geweest in verband met een toen gelegd beslag op zaken van de werknemer. Voorts zou werknemer niet zijn gehoord, hetgeen op grond van artikel 7:611 BW wel had moeten plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft deze formele verweren verworpen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de GGZ voldoende voortvarend gehandeld en is werknemer in de gelegenheid gesteld 'zijn kant' van het verhaal te vertellen, doch heeft werknemer hiervan geen gebruik gemaakt.
Het hof oordeelt als volgt. Werknemer heeft in eerste aanleg en in hoger beroep onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 31 juli 2008, LJN BF2248, JAR 2008/241, tot uitgangspunt genomen dat zonder het toepassen van wederhoor geen ontslag op staande voet kan plaatsvinden. Dit uitgangspunt vindt evenwel geen steun in het recht, met name niet in de artikelen 7:677 en 7:678 BW. Ook goed werkgeverschap, artikel 7:611 BW, brengt niet in alle gevallen op straffe van nietigheid een zodanige hoorplicht mee.
Aan werknemer kan worden toegegeven dat 'fraude' geen delict(somschrijving) uit het Wetboek van Strafrecht is. Maar zulks is gelet op artikel 7:678 lid 1 BW voor een ontslag op staande voet ook niet nodig. Immers, voor de werkgever worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en blijkens de in de aanhef van lid 2 van artikel 7:678 BW voorkomende woorden 'onder andere' zijn de onder a t/m l genoemde dringende redenen als voorbeelden aan te merken. Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft GGZ Delfland in dit kort geding voldoende onderbouwd dat van (een) dringende reden(en) sprake is. Nu voldoende is komen vast te staan dat werknemer meermalen bepaalde spullen voor zichzelf op rekening van GGZ heeft doen bestellen, staat daarmee de gewraakte handeling vast.