Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Saxion
Rechtbank Overijssel, 3 januari 2012
ECLI:NL:RBALM:2012:BV0155

werknemer/Stichting Saxion

Voorgaande werkgever waar op basis van ambtelijke aanstelling werd gewerkt, dient te worden meegerekend in keten arbeidsovereenkomsten. Opvolgend werkgeverschap. Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Matiging loonvordering

Werknemer heeft vanaf 1 augustus 2005 tot 1 maart 2008 op detacheringsbasis vanuit het UMCU gewerkt voor de stichting Sciencia Kennistransfer GGZ (hierna: Sciencia). Onder andere Saxion Hogescholen is partij bij Sciencia. Werknemer is op 1 maart 2008 bij Saxion in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel D-4 CAO HBO 2007-2010, in de functie van Lector 1 (ten behoeve van Sciencia), voor de duur van één jaar. Daarna is de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 maart 2009 verlengd tot 1 augustus 2009. Bij schrijven van 30 juni 2009 heeft Saxion werknemer bericht dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd en op 1 augustus 2009 van rechtswege eindigt. Werknemer stelt dat er ex artikel 7:668a lid 2 BW een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan, aangezien het UMCU en Saxion als opvolgende werkgevers moeten worden beschouwd en de inhoud van de werkzaamheden dezelfde of gelijksoortig was.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 7:668a BW is van toepassing op arbeidsovereenkomsten, niet op ambtelijke aanstellingen. Artikel 7:615 BW sluit toepasselijkheid van titel 7 Boek 10 BW op ambtelijke aanstellingen nadrukkelijk uit. Vast staat dat werknemer bij Saxion op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is geweest en bij het UMCU op basis van een ambtelijke aanstelling. Aldus dient beoordeeld te worden of in de keten van artikel 7:668a lid 2 BW, te weten 'opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers', ook een voorgaande werkgever waar op basis van een ambtelijke aanstelling werd gewerkt, dient te worden meegenomen.

Richtlijn 1999/70/EG, gebaseerd op de raamovereenkomst van 18 maart 1999 en meer in het bijzonder clausule 5 van die raamovereenkomst, te weten 'Maatregelen ter voorkoming van misbruik', dateert van na de invoering van artikel 7:668a BW. Artikel 7:668a BW is ingevoerd bij de Flexwet per 1 januari 1999 en is derhalve niet op de genoemde richtlijn gebaseerd. Dat neemt niet weg dat Richtlijn 1999/70/EG wel van betekenis kan zijn. Uitgangspunt van Richtlijn 1999/70/EG en artikel 7:668a BW is werknemers tegen verschillende 'flexibele' arbeidsconstructies te beschermen. Werknemer genoot vergelijkbare bescherming ook tijdens zijn aanstelling bij het UMCU op grond van artikel 2.5 van de CAO Universitair Medische Centra. Nu werknemer bij verschillende werkgevers werkzaam is geweest die redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn ten aanzien van de verrichte arbeid, kan werknemer zich met succes op de toepasselijkheid van artikel 7:668a BW beroepen. Gelet op genoemde regelingen, zowel de richtlijn, het Burgerlijk Wetboek als de CAO UMC, is die uitleg niet contra legem, integendeel.

De arbeidsovereenkomst geldt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd en is niet van rechtswege geëindigd op 1 augustus 2009. Nu werknemer sinds 1 september 2009 geen werkzaamheden voor Saxion meer heeft verricht, zou integrale toewijzing van de loonvordering leiden tot een wanverhouding tussen de periode gedurende welke werknemer feitelijk heeft gewerkt en de periode waarop de loonvordering betrekking heeft. Op de onderhavige vordering tot doorbetaling van loon mist artikel 7:680a BW evenwel toepassing (zie HR 14 juli 2006, JAR 2006/190, Isik/Boekenvoordeel). De loonvordering wordt derhalve gematigd met toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW (vgl. Hof Leeuwarden 30 augustus 2006, JAR 2006/242). Alle omstandigheden in aanmerking genomen, wordt de loonvordering gematigd tot tien maandsalarissen te vermeerderen met 8% vakantiegeld (€ 33.015,49 bruto).