Rechtspraak
werkneemster/Uitvoeringsinstituut WerknemersverzekeringenGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11 oktober 2011
werkneemster/Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Tussen werkneemster (in dienst van UWV) en UWV is in 1999 een studieovereenkomst gesloten. UWV heeft de studiekosten (€ 28.100) voor de door werkneemster gevolgde Beroepsopleiding voor verzekeringsartsen voldaan. Na beëindiging van het dienstverband vordert UWV terugbetaling van de studiekosten. De kantonrechter heeft de vordering van UWV tot een bedrag van € 17.221,33 toegewezen. Werkneemster heeft hoger beroep ingesteld.
Het hof oordeelt als volgt. De stelling dat de terugbetalingsregeling in de studieovereenkomst in strijd is met de toepasselijke cao faalt. In de cao wordt namelijk bepaald dat wanneer het totaal van de te vergoeden studiekosten meer bedraagt dan € 2.268,90, een studieovereenkomst wordt gesloten. De studieovereenkomst wordt geacht integraal deel uit te maken van de cao. Voorts faalt ook het beroep op dwaling en misbruik van omstandigheden.
In maart 1999 is werkneemster bericht dat zij voor de opleiding Arts voor Arbeid en Gezondheid (AAG-opleiding) zou worden ingeschreven. Om onduidelijke redenen is dit niet gebeurd, waardoor ze niet voor 24 april 2001 met de opleiding kon beginnen. De gevolgen van deze te late inschrijving komen voor rekening van UWV. Bij het bepalen van de vordering van UVW wordt de situatie bij een tijdige inschrijving als uitgangspunt genomen. Tussen partijen bestaat verschil van mening over de duur van de te volgen opleiding, met name of de zogenaamde Gemeenschappelijke Interne Beroepsopleiding (GIB-opleiding) onderdeel uitmaakt van de AAG-opleiding. Werkneemster heeft de stelling dat de GIB-opleiding deel uitmaakt van de AAG-opleiding onvoldoende onderbouwd, zodat het hof aan deze stelling voorbij gaat. Bij aanvang van de vierjarige AAG-opleiding in september 2000 zou werkneemster de vierjarige opleiding in beginsel in september 2004 hebben kunnen afronden. UWV heeft in dit verband onvoldoende aannemelijk gemaakt dat werkneemster vanwege haar 85%-aanstelling (32 uur) langer over de opleiding zou doen. Werkneemster heeft de arbeidsovereenkomst per 5 september 2005 beëindigd. Dit is binnen twee jaar nadat zij geacht wordt de opleiding te hebben afgerond. Ingevolge de studieovereenkomst brengt dit in beginsel mee dat zij 1/3 van € 15.201 = € 5.067 aan UWV moet terugbetalen.
UWV heeft in incidenteel beroep terecht aangevoerd dat de criteria die door de Hoge Raad in het Opzeeland-arrest zijn geformuleerd ter zake een studiekostenbeding, in de onderhavige zaak in beginsel niet van toepassing zijn. Deze criteria zijn immers vastgesteld ten aanzien van een vordering tot terugbetaling van tijdens de studieperiode uitbetaald loon, maar daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. Of UWV de opleidingskosten kan terugvorderen, moet bepaald worden aan de hand van de norm van het goed werkgeverschap.
De terugbetalingsregeling is duidelijk verwoord in de studieovereenkomst, is niet in strijd met de geldende cao en bevat een korte glijdende schaal aldus dat de werkneemster reeds twee jaar na voltooiing van de opleiding zonder terugbetalingsverplichting de arbeidsovereenkomst kan beëindigen. Werkneemster heeft nog aangevoerd dat niet met alle verzekeringsartsen een studieovereenkomst is aangegaan en, indien dat wel is gebeurd, er niet van alle artsen studiekosten zijn teruggevorderd. Dat sprake zou zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft UWV voldoende gemotiveerd betwist. Geoordeeld wordt dat terugvordering van de studiekosten niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Volgt vernietiging van het vonnis van de kantonrechter. Werkneemster wordt veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 5.067.