Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Rechtbank Rotterdam, 7 april 2010
ECLI:NL:RBROT:2010:BV6681

werkgeefster/werknemer

Ontbinding arbeidsovereenkomst algemeen directeur. Geschil over intellectuele eigendomsrechten die verbonden zijn aan nieuw ontworpen verpakking. Neutrale C-factor

Werknemer is in dienst als algemeen directeur. Hij heeft vanaf eind 2007 een leidende rol gehad in het proces tot de ontwikkeling en het tot stand brengen van een nieuwe verpakking door werkgeefster. Begin november 2009 kwam werknemer met de mededeling dat hij de nieuwe verpakking op persoonlijke titel als Gemeenschapsmodel had gedeponeerd. Hij bleek ook de leverancier te hebben opgedragen het modelregistratienummer in de bodem van de te produceren verpakkingen te slaan. Werkgeefster stelt dat dit een dringende reden voor ontslag oplevert. Vanwege de grote belangen die voor werkgeefster op het spel stonden, is getracht tot een oplossing te komen, hetgeen niet is gelukt. Gebleken is dat werknemer (ook anderszins) bezig is met concurrerende activiteiten. Werkgeefster verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Werknemer heeft een tegenverzoek ingediend.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen verschillen van mening over de vraag aan wie de (intellectuele eigendoms)rechten toekomen die verbonden zijn aan de nieuw ontworpen verpakking. Door werkgeefster is inmiddels een bodemprocedure aanhangig gemaakt om hieromtrent een uitspraak te krijgen. Op basis van de thans voorliggende gegevens valt niet vast te stellen wie de rechthebbende is. Omdat de onderhavige procedure zich verzet tegen nadere bewijsgaring, wordt het verzoek voor zover het gegrond is op een dringende reden afgewezen. Nu het subsidiaire verzoek en het tegenverzoek overeenkomen, wordt  een vruchtbare voortzetting van de arbeidsrelatie niet reëel geacht. De arbeidsovereenkomst wordt derhalve ontbonden. Nu partijen eendrachtig zijn in hun wens tot beëindiging, er onvoldoende aanknopingspunten zijn waar het de verwijtbaarheid betreft en de voor werknemer door de beëindiging resulterende situatie in beide gevallen gelijk zal zijn, ziet de kantonrechter geen aanleiding de hoogte ervan te differentiëren al naar gelang de indiener van het verzoek. Evenmin zijn er indicatoren om de hoogte van de toe te kennen vergoeding hoger of lager te laten zijn dan die berekend volgens de kantonrechtersformule met inachtneming van een neutrale C-factor van 1 (€ 210.600).