Naar boven ↑

Rechtspraak

O’Brien/Ministry of Justice
Hof van Justitie van de Europese Unie, 1 maart 2012

O’Brien/Ministry of Justice

Nationale regeling die aan deeltijdrechters geen pensioenregeling toekent en voltijders wel, levert een niet objectief gerechtvaardigd onderscheid op grond van deeltijdarbeid op. Onafhankelijkheid van rechters brengt nog niet met zich dat zij niet onder de personele sfeer van de richtlijn vallen (arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding). Formeel gezagscriterium. Geen gemeenschapsnorm

Tussen rechters in het Verenigd Koninkrijk moet onderscheid worden gemaakt tussen degenen die worden beloond op basis van een dagvergoeding, waaronder recorders en degenen die een salaris ontvangen. Recorders werken hoofdzakelijk in de Crown Courts. Hun dagvergoeding bedraagt 1/20e van het salaris van een voltijds werkende Circuit Judge. Anders dan de voltijdrechters en de deeltijdrechters met een salaris, hebben recorders geen recht op een ouderdomspensioen. O’Brien is in 1962 toegelaten als advocaat en is in 1983 lid geworden van de Queen’s Counsel. Hij was werkzaam als recorder vanaf 1978 tot aan zijn pensionering in 2005, toen hij 65 jaar werd. Hij heeft toen met een beroep op Richtlijn 97/81 (deeltijdarbeid) en op de regeling deeltijdwerkers een ouderdomspensioen aangevraagd berekend pro rata temporis ten aanzien van het pensioen waarop een voltijd werkende Circuit Judge die op dezelfde datum met pensioen gaat, recht zou hebben. Dit is hem geweigerd. De nationale rechter stelt het Hof twee vragen. Allereerst of de invulling van de personele sfeer van de richtlijn deeltijdarbeid (het begrip ‘werker’) aan de lidstaten is overgelaten of dat hiervoor een gemeenschapsnorm geldt. Ten tweede of het onderscheid tussen beide groepen rechters met betrekking tot het pensioen gerechtvaardigd is.

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. De richtlijn schrijft geen uniform werknemersbegrip voor. Het is aan de lidstaten invulling te geven aan het personele bereik, zij het dat geen afbreuk mag worden gedaan aan het nuttig effect van de richtlijn. In casu is volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk van oudsher in het nationale recht aanvaard dat rechters, die een rechterlijk ambt bekleden, niet worden aangesteld op basis van een arbeidsovereenkomst, en dat dit recht ook niet een categorie ‘arbeidsverhouding’ kent die zou verschillen van de middels een overeenkomst tot stand gebrachte verhouding. Om deze redenen valt de categorie van de rechters volgens het Ministry of Justice en deze regering in haar algemeenheid niet binnen de werkingssfeer van Richtlijn 97/81. Artikel 17 van de regeling deeltijdwerkers, waarin is bepaald dat deze regeling niet van toepassing is op deeltijdrechters met een dagvergoeding, is derhalve overbodig. Volgens de door de regering van het Verenigd Koninkrijk gesuggereerde uitlegging die in het nationale recht wordt gegeven aan het begrip ‘werkers die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding’ sluit de uitoefening van een rechterlijk ambt bij voorbaat uit dat er een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding zou bestaan, waardoor rechters de bij Richtlijn 97/81 en bij de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid gewenste bescherming wordt ontnomen. Het enkele feit dat rechters worden aangemerkt als dragers van een rechterlijk ambt als zodanig volstaat niet om hen uit te sluiten van de in die raamovereenkomst verankerde rechten. Met name uit de noodzaak om de nuttige werking van het in de raamovereenkomst neergelegde beginsel van gelijke behandeling te verzekeren, volgt immers dat een dergelijke uitsluiting slechts kan worden aanvaard – wil zij niet willekeurig zijn – indien de betrokken arbeidsverhouding naar haar aard wezenlijk anders is dan die welke werkers die naar nationaal recht in de categorie werknemers vallen, aan hun werkgevers bindt. Het staat aan de verwijzende rechter om in laatste instantie te toetsen in hoeverre de verhouding die rechters met het Ministry of Justice verbindt, naar haar aard wezenlijk anders is dan een arbeidsverhouding die een werkgever met een werkende verbindt. Het Hof kan de verwijzende rechter echter wel enkele beginselen en criteria aanreiken die bij zijn toetsing in aanmerking moeten worden genomen. In dit verband moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter, zoals de advocaat-generaal in punt 48 van haar conclusie heeft gesteld, bij de toetsing of die verhouding naar haar aard wezenlijk anders is dan de arbeidsverhouding die werkenden die naar nationaal recht in de categorie werknemers vallen, aan hun werkgevers bindt, rekening zal moeten houden, overeenkomstig de geest en het doel van de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, met de afbakening van deze categorie ten opzichte van de categorie van de zelfstandigen. In dit opzicht moet de wijze waarop rechters worden benoemd en uit hun ambt worden ontheven in aanmerking worden genomen, maar ook de manier waarop hun werk is georganiseerd. Blijkens de verwijzingsbeslissing wordt van rechters verwacht dat zij op bepaalde tijden en gedurende bepaalde tijdvakken werken, ook al hebben rechters een grotere flexibiliteit bij de organisatie van hun werk dan het geval is voor beoefenaars van andere beroepen.

Aangezien er geen enkele rechtvaardigingsgrond is aangevoerd tijdens de procedure voor het Hof, dient de verwijzende rechter te onderzoeken of de ongelijke behandeling tussen voltijdrechters en deeltijdrechters met een dagvergoeding kan worden gerechtvaardigd. Er zij aan herinnerd dat budgettaire overwegingen een discriminatie niet kunnen rechtvaardigen (zie in die zin arresten van 23 oktober 2003, Schönheit en Becker, C‑4/02 en C‑5/02, Jur. 2003, p. I‑12575, punt 85, en 22 april 2010, Zentralbetriebsrat der Landeskrankenhäuser Tirols, C‑486/08, Jur. 2010, p. I‑3527, punt 46). Gelet op het voorgaande dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid in die zin moet worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat het nationale recht met het oog op de toegang tot het ouderdomspensioenstelsel onderscheid maakt tussen voltijdrechters en deeltijdrechters met een dagvergoeding, tenzij objectieve redenen een dergelijk verschil in behandeling rechtvaardigen, hetgeen de verwijzende rechter dient te beoordelen.

  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: deeltijdarbeid, personele sfeer, werknemersbegrip, nuttig effect en pensioen