Rechtspraak
ABN AMRO/KromGerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28 februari 2012
ABN AMRO/Krom
Werknemer is vanaf 2 oktober 2006 werkzaam voor ABN AMRO. Tot 1 oktober 2007 verrichte hij deze werkzaamheden op basis van een uitzendovereenkomst met Randstand. Vanaf 2 oktober 2007 heeft werknemer telkens op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar voor ABN AMRO gewerkt. In de toepasselijke cao is bepaald dat als uitgangspunt heeft te gelden een arbeidsovereenkomst voor onbepaald tijd en dat slechts indien sprake is van nader genoemde omstandigheden een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gerechtvaardigd is. In afwijking van de wet telt een uitzendperiode niet mee in de keten van tijdelijke contracten, aldus de cao. Werknemer stelt zich op het standpunt dat geen van de genoemde omstandigheden zich feitelijk voordeden ten tijde van het aanbieden en verlengen van de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Volgens hem is hem ten onrechte een bepaaldetijdscontract aangeboden en vordert hij wedertewerkstelling en loonbetaling vanaf oktober 2010.
Het hof oordeelt als volgt. ABN AMRO heeft zich krachtens zijn cao en het goed werkgeverschap ertoe verplicht uitdrukkelijk aan te geven waarom van de hoofdregel (arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) wordt afgeweken. In de onderhavige zaak heeft ABN AMRO enkel de omstandigheden (alle!) genoemd in de cao opgesomd, waardoor het niet kenbaar is geworden op grond van welke omstandigheid werknemer geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangeboden. Daarnaast is onvoldoende duidelijk wat onder de omstandigheid ‘wegens piekvorming’ moet worden verstaan. De getoonde statistieken van ABN AMRO zijn onvoldoende om die piekvormingsomstandigheid te rechtvaardigen. Anders dan ABN AMRO meent, is het hof van oordeel dat het schenden van deze cao-norm en het goed werkgeverschap met zich brengen dat de laatste overeenkomst moet worden beschouwd als een van onbepaalde tijd.