Rechtspraak
WPN c.s./de Staat der Nederlanden
Op grond van de Postwet 2009 is de AMvB 2009 en later de AMvB 2011 in werking getreden op grond waarvan ten minste 80% van de postbezorgers werkzaam dient te zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Sandd, een postvervoerbedrijf, heeft zich aangesloten bij de Werkgeversvereniging Postverspreiders Nederland (hierna: WPN). Nadat de vakbonden een eerder met WPN gesloten cao hebben opgezegd, is op 31 maart 2011 een akkoord bereikt over een nieuw te sluiten CAO Postverspreiders met een looptijd van 1 april 2011 tot en met 31 december 2013. In artikel 13 van de cao is vastgelegd dat op 30 september 2013 ten minste 80% van de bij iedere werkgever of opdrachtgever werkzame postverspreiders werkzaam zal zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Centrale vraag in de onderhavige procedure is of de AMvB 2009 en de AMvB 2011 jegens WPN c.s. onrechtmatig en derhalve onverbindend zijn.
De rechtbank oordeelt als volgt. Anders dan de Staat stelt, hebben WPN c.s. wel voldoende belang bij de vordering. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding was de AMvB 2009 nog van kracht, zodat WPN c.s. op dat moment in ieder geval voldoende belang hadden bij hun vordering tot onverbindendverklaring van die AMvB.
WPN c.s. keren zich tegen zowel de AMvB 2009 als de AMvB 2011 en brengen tegen beide regelingen dezelfde gronden voor onverbindendheid in stelling. De rechtbank constateert dat de AMvB 2009 verdergaande verplichtingen voor de postvervoerbedrijven in het leven roept dan de AMvB 2011. De AMvB 2009 verplichtte de postvervoerbedrijven immers tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst met alle voor hen werkzame postverspreiders, behoudens indien zich de situatie voordeed dat sprake was van gebondenheid aan een cao op grond waarvan uiterlijk 1 oktober 2012 ten minste 80% van de postverspreiders werkzaam zou zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en het percentage op een progressieve wijze werd bereikt volgens ten minste het in de AMvB opgenomen ingroeimodel. De AMvB 2011 daarentegen verplicht de postvervoerbedrijven om met ingang van 1 januari 2014 met ten minste 80% van de postverspreiders een arbeidsovereenkomst te sluiten, terwijl deze verplichting uitzondering lijdt voor postvervoerbedrijven die zijn gebonden aan een cao waarin bepalingen zijn opgenomen over het aantal of het percentage postverspreiders dat arbeid verricht op basis van een arbeidsovereenkomst, waarbij de AMvB geen regels geeft met betrekking tot de hoogte van dit percentage. Gelet op deze in de AMvB 2009 neergelegde verdergaande verplichtingen beoordeelt de rechtbank eerst of de AMvB 2009 jegens WPN c.s. onrechtmatig en derhalve onverbindend is.
De Staat heeft op grond van de hem beschikbare onderzoeksgegevens in redelijkheid kunnen menen dat in de postmarkt arbeid wordt verricht tegen sociaal onaanvaardbare arbeidsvoorwaarden. Feit is immers dat vrijwel alle postverspreiders in de postmarkt werkzaam zijn op basis van een overeenkomst van opdracht in plaats van de meer zekerheden biedende arbeidsovereenkomst en dat uit onderzoek van de Arbeidsinspectie uit 2008 is gebleken dat een deel van de aldus op een overeenkomst van opdracht werkende postverspreiders niet het wettelijk minimumloon verdient. WPN c.s. hebben geen zwaarwegende verifieerbare bezwaren tegen het onderzoeksrapport aangedragen. De Staat heeft ook in redelijkheid mogen menen door de liberalisering van de postmarkt met een tijdelijk probleem (postverspreiders verdienen minder dan het wettelijk minimumloon) van doen te hebben, dat zich beperkt tot de postmarkt. Anders dan WPN c.s. stellen, biedt toepassing van de WMM geen volledige oplossing voor het probleem. Alleen het wettelijk minimumloon is door de WMM gegarandeerd. Daarmee zijn nog niet de overige aan een arbeidsovereenkomst verbonden zekerheden die thans door het overgrote deel van de postverspreiders worden ontbeerd voor hen veilig gesteld. Nu WPN c.s. ter comparitie hebben bevestigd dat zij aan hun vordering niet ten grondslag leggen dat het geconstateerde probleem met het afsluiten van een cao door partijen zelf is opgelost en dat reeds om die reden niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8 sub c Postwet 2009, is de conclusie dat geen sprake is van strijd met artikel 8 Postwet 2009.
Voorts is de AMvB 2009 niet strijdig met artikel 7:610 BW. Er is geen sprake is van het ontstaan van een arbeidsovereenkomst door wetsduiding maar van het in het leven roepen van een verplichting voor de postvervoerbedrijven tot het sluiten van arbeidsovereenkomsten met de voor hen werkzame postverspreiders. Het staat partijen vrij met wie ze een arbeidsovereenkomst sluiten. Het beroep van WPN c.s. op verdragen van de ILO en het ESH slaagt niet, nu deze geen rechtstreekste werking hebben. Ook het EVRM en het EG-Verdrag staan niet aan de AMvB in de weg. De stelling dat de Staat met de AMvB 2009 in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (rechtszekerheidsbeginsel, motiveringsbeginsel, beginsel van détournement de pouvoir, gebod van complete en juiste feitenvergaring) faalt eveneens.
Geen van de door WPN c.s. aangevoerde gronden leidt tot de conclusie dat de AMvB 2009 jegens hen onrechtmatig en daarmee onverbindend is. Omdat dezelfde gronden tegen de AMvB 2011 zijn aangevoerd en deze AMvB minder vergaande verplichtingen in het leven roept, zijn de vorderingen gericht tegen de AMvB 2011 evenmin toewijsbaar. Nu de vorderingen ten aanzien van de AMvB 2009 en 2011 worden afgewezen, wordt ook de vordering tot het verbieden om een nieuwe AMvB vast te stellen afgewezen.