Naar boven ↑

Rechtspraak

verzoekster 1 c.s./werknemer
Rechtbank Overijssel, 17 april 2012
ECLI:NL:RBALM:2012:BW2993

verzoekster 1 c.s./werknemer

Ontbinding arbeidsovereenkomst na ontslag werknemer als statutair bestuurder van een onderneming waarvan hij met twee broers aandeelhouder is. Onduidelijk bij welke werkgeefster werknemer in dienst is en wie in overwegende mate een verwijt van de verstoorde arbeidsrelatie kan worden gemaakt

De aandelen van verzoekster 1 worden gehouden door drie broers (A, R en werknemer). Verzoekster 1 houdt op haar beurt alle aandelen van verzoekster 2. Onder verzoekster 2 ‘hangen’ twee vennootschappen: X en Y. Werknemer is in 1975 in dienst getreden van X en Y als autospuiter. In 1992 is de naam van X en Y gewijzigd in die van verzoekster 1. Werknemer is statutair bestuurder van verzoekster 1. Op 23 februari 2010 raakt werknemer wegens ziekte arbeidsongeschikt. Tussen A en R enerzijds en werknemer anderzijds zijn diverse conflicten ontstaan. Met ingang van 1 maart 2012 is werknemer als statutair bestuurder ontslagen en is de arbeidsovereenkomst met verzoekster 1 opgezegd. Werknemer stelt dat hij geen arbeidsovereenkomst heeft met haar maar met verzoekster 2. Thans wordt door verzoekster 1 en 2 ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht. De achtergrond daarvan is – zeer verkort weergegeven – dat werknemer niet kan verkroppen dat A binnen het concern de rol van algemeen directeur vervult en werknemer die van bedrijfsleider. In zijn tegenverzoek stelt werknemer dat de arbeidsovereenkomst is blijven voortbestaan.

De kantonrechter oordeelt als volgt. In het kader van deze ontbindingsprocedure is niet vast te stellen of werknemer een arbeidsovereenkomst heeft met verzoekster 1 of 2. Nu beide om voorwaardelijke ontbinding verzoeken, kan dit in het midden worden gelaten. Het voorwaardelijk verzoek wordt toegewezen vanwege een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. Niet kan worden vastgesteld aan wie de verstoorde arbeidsrelatie in overwegende mate te verwijten is. Conform de aanbevelingen wordt werknemer een vergoeding toegekend van € 155.000 bruto. Bij het niet intrekken van het verzoek, behoeft in reconventie geen beslissing te worden gegeven. De kantonrechter onderschrijft het verweer van verzoekster 1 en 2 dat inwilliging van het onvoorwaardelijk tegenverzoek een declaratoir karakter met zich brengt en dat een dergelijke gang van zaken niet te rijmen is met een verzoekschriftprocedure.