Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Penta
Rechtbank Noord-Holland, 26 maart 2012
ECLI:NL:RBALK:2012:BW4984

werkneemster/Stichting Penta

Ontslag basisschoollerares na bijna drie jaar arbeidsongeschiktheid niet kennelijk onredelijk. Re-integratie in eigen of ander passend werk onmogelijk. Zelfs indien wordt aangenomen dat Penta haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen, is niet gebleken dat lerares in slechtere positie is geraakt

Werkneemster is in 1984 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Penta als lerares in het basisonderwijs. Op 14 mei 2007 is zij wegens psychische problemen uitgevallen, waarna een ziekteperiode volgt. Nadat werkneemster per 1 september 2008 weer aan het werk is gegaan voor minder uren, heeft zij zich op 15 september 2008 opnieuw ziek gemeld. Over het niet naleven van afspraken over de re-integratie door Penta is een conflict ontstaan. Werkneemster is in het kader van haar re-integratie overgeplaatst naar een andere school. In 2010 is werkneemster volledig arbeidsongeschikt geworden. Na verkregen toestemming heeft Penta de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 juli 2011. Werkneemster stelt dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Daarnaast stelt ze dat Penta haar zorgplicht op grond van art. 6 lid 2 van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs BZA en art. 7:658 BW heeft geschonden.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Toen werkneemster per 1 september 2008 weer aan het werk ging, had van Penta enige begeleiding mogen worden verwacht. Werkneemster heeft meer gewerkt dan overeengekomen en heeft hierover bij Penta aan de bel getrokken. Werkneemster heeft echter onvoldoende onderbouwd dat een verband bestaat tussen het handelen/nalaten van Penta en haar eigen uitval. Er is geen sprake van schending van een zorgplicht.

Ten aanzien van het beroep op het gevolgencriterium wordt overwogen dat een werkgever op grond van art. 7:629 BW bij arbeidsongeschiktheid verplicht is gedurende 104 weken het loon door te betalen. De loondoorbetalingsverplichting is in dit geval op 18 oktober 2010 geƫindigd. Na 18 oktober 2010 bestond gedurende het dienstverband krachtens art. 7:658a lid 1 BW nog wel de verplichting te bevorderen dat werkneemster het eigen werk dan wel ander passend werk binnen Penta zou gaan verrichten. Echter, zelfs indien kan worden aangenomen dat Penta die verplichting onvoldoende is nagekomen (hetgeen Penta betwist), blijkt niet dat werkneemster hierdoor in een slechtere positie is geraakt. Zij was immers volledig arbeidsongeschikt voor eigen en ander passend werk en zij heeft onvoldoende gronden aangevoerd waaruit blijkt dat zij in een betere positie was geweest indien Penta de re-integratieverplichtingen wel was nagekomen. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, wordt geoordeeld dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is. Ook het beroep op schending van het goed werkgeverschap faalt.