ABN AMRO Bank NV/werknemer

Werknemer (35 jaar) is sinds 2007 in dienst van ABN AMRO als Hoofd Acquisitie Preffered Banking. Op 25 oktober 2011 is hij door de FIOD aangehouden op verdenking van handel met voorwetenschap. De afdeling Security & Intelligence Management (SIM) concludeert in een onderzoeksrapport dat aannemelijk is dat de beschuldigingen van de FIOD richting werknemer en een collega gegrond zijn, maar dat dit niet onomstotelijk vaststaat. Thans verzoekt ABN AMRO ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden dan wel een vertrouwensbreuk.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Dat sprake is geweest van een dringende reden is niet komen vast te staan, omdat werknemer ontkent met voorkennis te hebben gehandeld en hij (nog) niet strafrechtelijk is veroordeeld. Voor nader onderzoek leent de onderhavige procedure zich niet, zodat het verzoek voor zover gegrond op een dringende reden wordt afgewezen.

Wel wordt met ABN AMRO geoordeeld dat, gelet op de zeer ernstige verdenking van werknemer voor een werkgerelateerd strafbaar feit (hoe werknemer kan stellen dat handel met voorkennis niet werkgerelateerd is, ontgaat de kantonrechter volledig), van werknemer kon en mocht worden verwacht dat hij vanaf het begin de grootst mogelijke openheid van zaken zou geven en al het mogelijke zou doen om de verdenking jegens hem weg te nemen. Zulks op grond van artikel 7:611 BW en los van de vraag wat ABN AMRO daaromtrent in haar gedragscode (of in de cao) heeft opgenomen. Werknemer heeft onvoldoende openheid van zaken betracht met betrekking tot zijn relatie met een andere collega en de reden waarom hij in de aandelen AND heeft gehandeld, waardoor een vertrouwensbreuk is ontstaan. Dit valt werknemer te verwijten. De arbeidsovereenkomst wordt derhalve ontbonden zonder toekenning van een vergoeding.