Rechtspraak
Hoge Raad, 22 juni 2012
ECLI:NL:HR:2012:BW4997
ambtenaar/St. VUT-fonds Overheidspersoneel en St. Pensioenfonds ABP
Een ambtenaar was in vaste dienst bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Per 1 februari 2005 is haar op haar verzoek eervol ontslag verleend. Zij heeft ontslag verzocht met een beroep op de Remkes-regeling, die onder meer inhield een aanvulling op de reguliere FPU-uitkering voor de duur van maximaal acht jaren. In oktober 2004 is haar – nadat zij informatie had ingewonnen bij hoofd P&O – ontslag verleend per 1 februari 2005. Op dat moment (oktober 2004) was de bijverdienmarge in de FPU-regeling ongeveer € 15.000. Eind december 2004 is de FPU-regeling op dit punt gewijzigd en is de bijverdienmarge aanmerkelijk naar beneden toe bijgesteld (de zogenoemde anticumulatieregeling). De ambtenaar vordert in deze procedure dat op haar de oude regeling van toepassing blijft, omdat zij – mede op basis van deze informatie – haar ontslagvoornemen heeft gebaseerd en mocht uitgaan van het haar opgewekte vertrouwen. Zowel de rechtbank als het hof hebben de vordering van de ambtenaar afgewezen. Daartoe hebben zij overwogen dat zij er in oktober 2004 niet op mocht vertrouwen dat de regelgeving van artikel 9 FPU-reglement die in oktober 2004 gold, ook van toepassing zou zijn op het recht op een FPU-uitkering die zij had aangevraagd en dienovereenkomstig toegekend heeft gekregen met ingang van 1 februari 2005. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat regelgeving gewijzigd kan worden. Zij had er dus rekening mee moeten houden dat op 1 februari 2005 de regelgeving gewijzigd kon zijn op het punt waar het hier om gaat. Het ABP was alsdan verplicht die gewijzigde regelgeving uit te voeren. Tegen dit oordeel keert de ambtenaar zich in cassatie.
De A-G concludeert als volgt. De eerste klacht in cassatie ziet op het handelen van BZK. Naar het oordeel van de ambtenaar heeft BZK als slecht werkgever gehandeld, althans onzorgvuldig gehandeld, dan wel in strijd met de informatieplicht, door de ambtenaar niet te informeren over de op handen zijnde wijziging van de FPU-regeling tijdens haar ontslag. Deze klacht faalt omdat het voor het eerst in cassatie wordt aangevoerd. De tweede klacht ziet op het al dan niet mogen toerekenen van onjuiste informatie van PROambt aan ABP en/of het VUT-fonds. Naar het oordeel van de A-G is hiervoor geen aanleiding, nu niet van duidelijke onderlinge afspraken tussen BZK en ABP/VUT-fonds inzake de positie van PROambt is gebleken. Geconcludeerd wordt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 Wet RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.