Rechtspraak
Hudzinski c.s./Agentur für Arbeit Wesel – Familienkasse c.s.Hof van Justitie van de Europese Unie, 12 juni 2012
Hudzinski c.s./Agentur für Arbeit Wesel – Familienkasse c.s.
Werknemers (Polen) zijn tijdelijk werkzaam in Duitsland. Zij hebben voor de periode dat zij in Duitsland werkzaam (en belastingplichtig) waren, kinderbijslag gevraagd voor hun kinderen, die op dat moment niet in Duitsland, maar in Polen verbleven. De Duitse autoriteiten hebben de uitkering geweigerd. De verwijzende rechter stelt hierover een aantal vragen aan het Hof.
Met zijn enige vraag in zaak C-611/10 en de eerste twee vragen in zaak C-612/10, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 14 punt 1 sub a, en 14 bis punt 1 sub a van verordening nr. 1408/71 aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een lidstaat die krachtens deze bepalingen niet als bevoegde lidstaat is aangewezen, overeenkomstig zijn nationale recht kinderbijslag toekent aan een migrerende werknemer die op zijn grondgebied tijdelijk is tewerkgesteld in omstandigheden als die van de hoofdgedingen, zelfs wanneer vaststaat, ten eerste, dat de betrokken werknemer door de uitoefening van zijn recht van vrij verkeer geen enkel juridisch nadeel heeft ondervonden daar hij zijn recht op soortgelijke gezinsbijslagen in de bevoegde lidstaat heeft behouden, en ten tweede, dat noch de werknemer noch het kind waarvoor die bijslag wordt gevraagd, zijn gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van de lidstaat waar de tijdelijke arbeid werd verricht. In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat blijkens de eerste overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71 deze verordening beoogt bij te dragen tot de verhoging van de levensstandaard en de verbetering van de arbeidsomstandigheden van migrerende werknemers. In deze context heeft het Hof reeds geoordeeld dat men tegelijkertijd het doel van verordening nr. 1408/71 zou miskennen en zich buiten de doelstellingen en het kader van artikel 48 VWEU zou plaatsen, indien men deze verordening in die zin zou willen uitleggen dat een lidstaat de werknemers en hun gezinsleden geen ruimere sociale bescherming mag bieden dan uit de toepassing van die verordening voortvloeit (arrest van 16 juli 2009, von Chamier-Glisczinski, C-208/07, Jurispr. p. I-6095, punt 56). De verordening verzet zich derhalve niet tegen toekenning van kinderbijslag, indien de nationale wet hierin voorziet. Daarbij komt dat in het onderhavige geval – anders dan in Bosmann – er een voldoende nauwe band is vanwege de belastingplicht van de werknemers.
Met zijn derde en vierde vraag in zaak C-612/10, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht, in het bijzonder de anticumulatieregels van artikel 76 van verordening nr. 1408/71 en van artikel 10 van verordening nr. 547/12, de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van werknemers en het discriminatieverbod, aldus moet worden uitgelegd dat het in een situatie als die van het hoofdgeding in de weg staat aan de toepassing van een nationale bepaling als § 65 EStG, die het recht op kinderbijslag uitsluit wanneer een vergelijkbare bijslag in een andere staat moet worden betaald of bij een aanvraag in die zin zou moeten worden betaald. Het Hof oordeelt dat in casu een dergelijke anticumulatieregeling in strijd is met artikel 45 EU. Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het doel van artikel 14 punt 1 sub a van verordening nr. 1408/71, dat volgens de rechtspraak van het Hof en zoals de verwijzende rechter in herinnering heeft gebracht, erin bestaat het vrije verkeer van diensten te bevorderen door te vermijden dat een op het grondgebied van een lidstaat gevestigde onderneming verplicht zou zijn haar normaliter aan de socialezekerheidsregeling van die staat onderworpen werknemers aan te sluiten bij de socialezekerheidsregeling van een andere lidstaat waarin zij zijn gedetacheerd om werkzaamheden van beperkte duur te verrichten, hetgeen de uitoefening van deze fundamentele vrijheid door een dergelijke onderneming moeilijker zou maken (zie in die zin met name arrest van 10 februari 2000, FTS, C-202/97, Jurispr. p. I-883, punten 28 en 29). In dit verband dient te worden vastgesteld dat de uitsluiting van het recht op kinderbijslag die in de situatie in het hoofdgeding voortvloeit uit de toepassing van een nationale anticumulatieregel als § 65 EStG, niet beoogt de kosten en administratieve complicaties te vermijden die een wijziging van de toepasselijke nationale wetgeving kan meebrengen voor de ondernemingen van andere lidstaten die werknemers in Duitsland detacheren. Vaststaat immers dat de betrokken uitkering wordt toegekend zonder dat de ondernemingen waaraan deze werknemers verbonden zijn, verplicht zijn om bij te dragen tot de financiering van deze uitkering en zonder dat hun in deze context administratieve formaliteiten worden opgelegd.