Rechtspraak
Erny/Daimler AG – Werk WörthHof van Justitie van de Europese Unie, 28 juni 2012
Erny/Daimler AG – Werk Wörth
Erny is een Franse onderdaan die woonachtig is in Frankrijk en werkzaam in Duitsland voor Daimler. Op hem is de regeling deeltijdarbeid voor oudere werknemers van toepassing. Zijn Duitse inkomsten in Duitsland zijn, na aftrek van de Duitse socialezekerheidsbijdragen, aan belasting onderworpen in Frankrijk. Aangezien het percentage van de loonbelasting in Frankrijk lager is dan in Duitsland, ontvangt een werknemer als Erny een hoger nettoloon dan een vergelijkbare in Duitsland woonachtige werknemer. Bij toepassing van de loonaanvulling voor deeltijdarbeid, hanteert Daimler een fictieve belastingdruk overeenkomstig de berekenigsmethode voor eigen werknemers. Erny betoogt, anders dan Daimler, dat de loonaanvulling in Frankrijk is onderworpen aan inkomstenbelasting en dat de uit de litigieuze berekeningsmethode voortvloeiende feitelijke dubbele belastingheffing een discriminatie oplevert, doordat verschillende situaties op dezelfde wijze worden behandeld. Met zijn prejudiciële vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 45 VWEU en artikel 7 lid 4 van Verordening nr. 1612/68 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen bepalingen in individuele en collectieve arbeidsovereenkomsten waarin is bepaald dat een loonaanvulling zoals die waarvan sprake is in het hoofdgeding, die door de werkgever wordt betaald in het kader van een regeling inzake deeltijdarbeid voor oudere werknemers, zodanig wordt berekend dat de loonbelasting die een werknemer is verschuldigd in de lidstaat van tewerkstelling fictief wordt afgetrokken bij de vaststelling van de grondslag voor de berekening van die verhoging, terwijl lonen, salarissen en soortgelijke vergoedingen die worden betaald aan niet in de lidstaat van tewerkstelling wonende werknemers, belastbaar zijn in de lidstaat van verblijf van laatstgenoemde werknemers. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen wat de gevolgen zijn voor de berekening van de aan die werknemers verschuldigde loonaanvulling.
Het Hof van Justitie oordeelt als volgt. In casu heeft de fictieve inaanmerkingneming van de Duitse loonbelasting een nadelig gevolg voor de situatie van grensarbeiders, doordat de fictieve aftrek van deze belasting bij de vaststelling van de berekeningsgrondslag van de loonaanvulling personen die, zoals Erny, in een andere lidstaat dan de Bondsrepubliek Duitsland wonen of belastingplichtig zijn, benadeelt ten opzichte van werknemers die in Duitsland wonen en aldaar belastingplichtig zijn. Wanneer de loonaanvulling wordt berekend op basis van de Mindestnettobetrags-Verordnung, ontvangen de werknemers die vallen onder de regeling inzake deeltijdarbeid voor oudere werknemers en in Duitsland belastingplichtig zijn, volgens de constateringen van de verwijzende rechter, een bedrag dat overeenkomt met ongeveer 85% van de netto-inkomsten die zij eerder ontvingen uit hoofde van hun laatste voltijdse tewerkstelling. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat aangezien die Verordnung is gebaseerd op de categorieën en kenmerken van de Duitse loonbelasting, de fiscale situatie waarin die werknemers zich vóórdat zij werden toegelaten tot de regeling inzake deeltijdarbeid voor oudere werknemers in aanmerking wordt genomen en zijn weerslag vindt in de berekeningsmethode. Daarentegen is het bedrag dat grensarbeiders ontvangen beduidend lager dan 85% van de netto-inkomsten die zij voordien ontvingen. Volgens de verwijzende rechter is deze situatie voornamelijk een gevolg van het feit dat de in voornoemde Verordnung opgenomen tabel de loonbelastingtarieven bevat die van toepassing waren bij de inwerkingtreding van die Verordnung. Die tarieven zijn hoger dan de vergelijkbare belastingtarieven in Frankrijk. De methode voor de berekening van de loonaanvulling berust dus op een ‘fictieve’ fiscale situatie die geen enkel verband houdt met de inkomsten die die grensarbeiders eerder ontvingen uit hoofde van hun laatste voltijdse tewerkstelling. Bijgevolg belet, in het geval van grensarbeiders, de fictieve toepassing van Duitse loonbelastingtarieven dat de betaling van de loonaanvulling ongeveer overeenkomt met 85% van het eerder ontvangen nettoloon voor een voltijdse tewerkstelling, in tegenstelling tot wat doorgaans het geval is voor in Duitsland woonachtige werknemers.
Bovendien is, zoals Erny heeft opgemerkt en zonder dat dit door Daimler ter terechtzitting voor het Hof is tegengesproken, de loonaanvulling die wordt betaald aan grensarbeiders als Erny in Frankrijk belastbaar. Om de toepassing van deze berekeningswijze op grensarbeiders te rechtvaardigen, wijst Daimler op de administratieve problemen die de toepassing van verschillende berekeningswijzen naargelang de woonplaats van de betrokkene zou meebrengen, en op de financiële gevolgen van de niet-inaanmerkingneming van de Duitse loonbelasting. Deze rechtvaardigingen, ontleend aan de verhoging van de financiële lasten en eventuele administratieve problemen, kunnen niet worden aanvaard. Dergelijke gronden kunnen in geen geval de niet-nakoming van de uit het in artikel 45 VWEU neergelegde verbod van discriminatie op grond van nationaliteit voortvloeiende verplichtingen rechtvaardigen (zie in die zin met name arrest Merida, punt 30), waarbij de vraag of de litigieuze bepalingen van publiekrechtelijke dan wel van privaatrechtelijke aard zijn, geen enkel gevolg heeft voor de draagwijdte of de inhoud van die rechtvaardigingsgronden (zie in die zin met name arrest van december 1995, Bosman, C-415/93, Jurispr. p. I-4921, punt 86). Daimler beroept zich voorts op de autonomie die de sociale partners moeten genieten bij het formuleren van arbeidsvoorwaarden. Uit artikel 152 eerste alinea VWEU vloeit weliswaar voort dat de Unie de autonomie van de sociale partners in acht neemt, maar dit neemt niet weg dat, zoals artikel 28 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt, het recht van werknemers en werkgevers of hun respectieve organisaties om op de passende niveaus collectief te onderhandelen en collectieve arbeidsovereenkomsten te sluiten dient te worden uitgeoefend met inachtneming van het Unierecht (zie in die zin met name arrest van 13 september 2011, Prigge e.a., C-447/09, punt 47) en, bijgevolg, van het non-discriminatiebeginsel. Ten slotte is niet relevant dat de werknemers die zich in de situatie van Erny bevinden vooraf zijn geïnformeerd over de door hun werkgever gehanteerde methode voor de berekening van de loonaanvulling en dat zij van gebruikmaking van de mogelijkheid van deeltijdarbeid voor oudere werknemers hadden kunnen afzien. Het in artikel 45 VWEU neergelegde verbod van discriminatie geldt, zoals reeds is opgemerkt in punt 36 van het onderhavige arrest, voor alle overeenkomsten strekkende tot collectieve regeling van arbeid in loondienst en voor tussen particulieren gesloten overeenkomsten.