Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag, 10 juli 2012
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX1359
Stichting Raad van Overleg in de Metalektro c.s./Adimec Advanced Image Systems B.V.
De kern van het geschil betreft het antwoord op de vraag of Adimec valt onder de werkingssfeer van de algemeen verbindend verklaarde cao voor de Metalektro resp. de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalektro. Meer in het bijzonder is aan de orde of bij Adimec is voldaan aan het in voormelde regelingen daarvoor vermelde criterium (hierna: het hoofdzakelijkheidscriterium). Naar het oordeel van de Stichting Raad van Overleg in de Metalektro c.s. dienen alle activiteiten van Adimec te worden meegenomen bij de berekening van het hoofdzakelijkheidscriterium, omdat – naar het oordeel van de Stichting – alles in het teken staat van het eindproduct, te weten de assemblage van een camera, welke assemblage als zodanig onder de reikwijdte van de cao valt. De daaraan voorafgaande ontwikkelactiviteiten staan volgens de Stichting in dienst van het eindproduct en de arbeidsuren besteed in dat traject tellen dan mee. Volgens Adimec kan niet gezegd worden dat haar R&D-afdeling als zodanig dienstbaar is aan en/of werkzaam is ten behoeve van het be- en/of verwerken van metalen als bedoeld in het hoofdzakelijkheidscriterium (voor zover hier van belang: met name de eindassemblage). Integendeel, die R&D-werkzaamheden zijn nu juist de kern en het zwaartepunt van hetgeen haar onderneming kan en doet en vermarkt, en is het veeleer zo dat de eindassemblage daaraan ondergeschikt is en/of daaraan ten dienste staat en/of ten behoeve daarvan dient. En hetgeen door Adimec is aangevoerd ten aanzien van de R&D-afdeling geldt evenzo ten aanzien van degenen die de resultaten van de R&D vermarkten. De kantonrechter heeft Adimec in het gelijk gesteld.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof wijst er allereerst op dat het arrest LJN BU9889 tussen Stichting Raad van Overleg in de Metalektro en Stichting Pensioenfonds van de Metalektro (hierna: ROM en PME) en Vector Aandrijftechniek B.V. niet onverkort van toepassing is op de onderhavige zaak. Indien – zoals in dit geval tussen partijen vaststaat – het eindproduct het uiteindelijke resultaat is van een uitgebreid R&D-traject in nauw overleg met de uiteindelijke afnemer en het die afnemer uiteindelijk ook te doen is om dat eindproduct, moet dat R&D-traject worden aangemerkt als onlosmakelijk onderdeel van een productietraject (in ruime zin opgevat) dat leidt tot het uiteindelijke eindproduct en moet het ervoor worden gehouden dat de kosten van dat R&D-traject ook – op enigerlei wijze – in de kosten van dat uiteindelijke eindproduct zijn verdisconteerd. Dat een en ander is naar het oordeel van het hof echter onvoldoende om te oordelen dat het R&D-traject – in het kader van het hoofdzakelijkheidscriterium – moet worden beschouwd als uiteindelijk gericht op en daarmee dus ook ondergeschikt aan en/of ten dienste staand van en/of ten behoeve van de eindassemblage als zodanig. Naar het oordeel van het hof moeten R&D en eindassemblage in dit verband elk worden beschouwd als zelfstandig en nevengeschikt onderdeel van het productietraject in ruime zin dat leidt tot het eindproduct. R&D kan dan ook niet op één lijn worden gesteld met de in de Vectorzaak aan de orde zijnde ondersteunende en overheadactiviteiten om de werknemers die betrokken zijn bij de eindassemblage daartoe in staat stellen of hen daartoe de noodzakelijke ondersteuning te bieden, anderszins te faciliteren of ervoor te zorgen dat de producten van de metalektro-bedrijfsuitoefening afzet vinden. Dat spoort ook met de voorbeelden voor laatstbedoelde werkzaamheden die in de Vectorzaak als zodanig zijn genoemd: de telefoniste, de koffiejuffrouw, de in- en verkopers, het magazijn, de leidinggevende, de personeelswerker en de directie. Uit het voorgaande vloeit voort dat in dit geval doorslaggevend is of meer dan vijftig procent van de bestede uren binnen voormeld productietraject in ruime zin – met toerekening van de aan resp. R&D en eindassemblage toe te rekenen ondersteuning en overhead – betrekking heeft op de eindassemblage. In het licht van hetgeen Adimec omtrent haar onderneming en de daarin bestede uren heeft aangevoerd, is door ROM en PME onvoldoende gesteld om anders te oordelen dan dat R&D onmiskenbaar kern en zwaartepunt van de ondernemingsactiviteiten vormt, zodat het antwoord op die vraag ontkennend luidt.