Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stedin Netten Zeist B.V.
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 7 augustus 2012
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX4371

werknemer/Stedin Netten Zeist B.V.

Werknemer heeft geen recht op uitkering krachtens inmiddels afgeschafte wachtgeldregeling. Opbouw maanden wachtgeldregeling verschilt van pensioenopbouw

Werknemer (geboren op 30 oktober 1953) is op 1 maart 1975 in dienst getreden bij Gasdistributie Zeist en Omstreken B.V. (hierna: GZO). De onderneming GZO is verkocht aan Eneco Energie Zeist en Omstreken B.V. (hierna: Eneco). Stedin is de rechtsopvolgster van Eneco. Tussen werknemer en Eneco is op 1 december 2000 een schriftelijke arbeidsovereenkomst tot stand gekomen, waarbij werknemer met ingang van 18 december 2000 voor onbepaalde tijd in dienst is getreden bij Eneco. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat de werknemers van GZO na de overdrachtsdatum hun opgebouwde aanspraken met betrekking tot hun recht op wachtgeld zoals dit is neergelegd in de vigerende CAR-GZO behouden, tenzij de toepassing van de op dat moment geldende ANB-CAO gunstiger is, evenwel met dien verstande dat eventuele toekomstige collectieve wijzigingen in de opbouw van het wachtgeld in de energiebranche onverkort van toepassing zullen zijn op de huidige werknemers van GZO, ongeacht het effect van deze collectieve wijzigingen. De Wachtgeldregeling CAR-GZO is per 1 januari 2001 afgeschaft. Werknemer is in 2007 ontslagen. De kern van het geschil tussen partijen draait om de vraag of werknemer aanspraak kan maken op een uitkering uit hoofde van die wachtgeldregeling.

Het hof oordeelt als volgt. Gelet op het zogenoemde Haviltex-criterium is hetgeen is opgenomen in de arbeidsovereenkomst alsook artikel 5 uit het protocol onvoldoende om te oordelen dat de wachtgeldregeling ook na afschaffing daarvan nog op werknemer van toepassing zou blijven, ook niet voor zover gerelateerd aan zijn diensttijd tot aan zijn indiensttreding bij Eneco. Hetgeen werknemer in dat verband heeft aangevoerd - waaronder de vermelding van de 'opgebouwde' maanden in de arbeidsovereenkomst - is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarvoor is het in het protocol verwoorde voorbehoud ten aanzien van algemene wijzigingen in de opbouw veel te algemeen gesteld. Wachtgeld is iets anders dan pensioen in de zin van de PSW/PW en daarvoor geldt dus niet een wettelijke bescherming tegen verval van 'opgebouwde' aanspraken. Ook hetgeen Stedin per brief van 24 oktober 2003 aan de ondernemingsraad heeft geantwoord op in dat verband gestelde vragen (met name vraag 7), waarop werknemer zich heeft beroepen, geeft geen basis voor de verwachting dat die wachtgeldregeling - voor zover gerelateerd aan zijn diensttijd tot aan zijn indiensttreding bij Eneco - op werknemer van toepassing zou zijn gebleven. Anders gezegd: net zoals voor iedereen op wie de wachtgeldregeling van toepassing is gebleven, verviel deze ook voor werknemer met de afschaffing daarvan. Ook het feit dat niet tijdig aan werknemer is gecommuniceerd dat de wachtgeldregeling was afgeschaft, leidt niet tot een ander oordeel, aangezien dit een en ander volledig bekend was ten tijde van het maken van afspraken rond de beëindiging van zijn dienstverband bij Eneco, evenals het feit dat Eneco van mening was dat hij ter zake geen enkele aanspraak meer kon geldend maken. Het beroep van werknemer op de hardheidsclausule faalt, daar de aan hem toegekende ontslagvergoeding (in 2007) een dusdanige omvang heeft dat hij er materieel niet op achteruitgaat.