Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Menzies Aviation St. Maarten
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, 11 mei 2012
ECLI:NL:OGEAM:2012:BX6135

werknemer/Menzies Aviation St. Maarten

Loondoorbetaling tijdens schorsing komt voor risico werkgever. Weigering toelating tot luchthaven wegens verdenking betrokkenheid drugssmokkel onvoldoende voor verschuiving risicosfeer naar werknemer

Werknemer is sinds 8 december 2001 in dienst van Menzies. Hij was laatstelijk werkzaam in de functie van Ramp Service Agent en onder meer belast met het laden en lossen van bagage. Op 8 december 2010 heeft de Douane na ontvangst van een tip een tas met drugs in een op PJIA geparkeerd vliegtuig aangetroffen. Menzies heeft werknemer gehoord over betrokkenheid bij het laden van deze tas met drugs in het betreffende vliegtuig. PJIA heeft vervolgens de toegangspas van werknemer voor het op PJIA beveiligde gebied ingetrokken. Menzies heeft werknemer vanaf 8 december 2010 met behoud van loon op non-actief gesteld. Menzies heeft de loonbetaling per eind augustus 2011 gestaakt en PJIA geschreven werknemer geen toegang te verlenen. Werknemer vordert wedertewerkstelling en loon.

Het Gerecht oordeelt als volgt. Gesteld noch gebleken is dat werknemer door de politie of het OM als verdachte is aangemerkt. De stelling van Menzies dat ‘het onderzoek nog loopt’ is niet alleen zonder enige onderbouwing gebleven maar zegt evenmin iets over de vraag of dit onderzoek zich op betrokkenheid van werknemer richt. Verder is de stelling van Menzies dat ‘de tipgever wist dat werknemer de tas met drugs in het vliegtuig zou laden’ onvoldoende concreet om in dit kort geding een verdenking op werknemer te laden. In dit kort geding houdt het Gerecht het ervoor dat niet van enige betrokkenheid van werknemer bij de tas met drugs is gebleken. Als verweer tegen de loonvordering heeft Menzies aangevoerd dat werknemer volgens de regel ‘geen arbeid, geen loon’ van artikel 7A:1614b BW geen aanspraak kan maken op betaling van salaris aangezien hij vanaf 8 december 2010 niet meer werkt. Tegenover de stelling van werknemer dat dit voor risico van Menzies komt in de zin van artikel 7A:1614d BW, betoogt Menzies dat niet zij maar PJIA – buiten Menzies om – de toegangspas van werknemer heeft ingetrokken zodat Menzies hem eenvoudigweg niet kan laten werken. Daarmee doet zich de kafkaëske situatie voor waarin werknemer – naar moet worden aangenomen – geen verdachte is ten aanzien van de in het vliegtuig gevonden tas met drugs, zodat hij van een verdenking niet zal kunnen worden vrijgesproken. Zolang werknemer niet wordt vrijgepleit zal Menzies – zo blijkt uit de brief van 1 september 2011 – geen nieuwe toegangspas bij PJIA aanvragen en beschouwt Menzies hem weliswaar als haar werknemer, maar kan men hem niet zijn salaris betalen omdat hij niet werkt hetgeen voor niet voor Menzies risico komt aangezien niet zij maar PJIA de toegangspassen vertrekt. Naar voorlopig oordeel van het Gerecht komt in deze situatie het risico van de verhindering voor rekening van Menzies, aangezien zij heeft nagelaten voor werknemer een toegangspas aan te vragen bij PJIA. Onder bovenbeschreven omstandigheid dat – kort gezegd – niet van enige concrete verdenking jegens werknemer is gebleken had het op de weg van Menzies gelegen een onderbouwde aanvraag bij PJIA te doen. Door dit na te laten valt het niet hebben van de vereiste toegangspas in de verhouding tussen partijen meer in de risicosfeer van Menzies dan in die van werknemer. Verder dient ervan te worden uitgegaan dat werknemer vanaf 8 december 2010 bereid is gebleven de werkzaamheden te verrichten. Aan het bereidheidsvereiste is voldaan indien de werknemer die ingevolge een aan de werkgever toe te rekenen oorzaak de bedongen arbeid niet kan verrichten, bereid is de arbeid te hervatten zodra het daarvoor bestaande beletsel zal zijn opgeheven (HR 12 januari 1962, NJ 1962, 275).