Rechtspraak
Partena VZW/Les Tartes de Chaumont-Gistoux SAHof van Justitie van de Europese Unie, 27 september 2012
Partena VZW/Les Tartes de Chaumont-Gistoux SA
De vennootschap Les Tartes de Chaumont-Gistoux is aan Belgische vennootschapsbelasting onderworpen, aangezien zij haar zetel in België heeft. De bestuurder, Rombouts, woont sinds 1999 in Portugal. Partena VZW (hierna: Partena), de socialeverzekeringskas voor zelfstandigen te België, vordert van de vennootschap socialezekerheidsbijdragen en toeslagen voor het tijdvak van het eerste kwartaal van 1999 tot en met het vierde kwartaal van 2007. Volgens Partena is de vennootschap krachtens artikel 3, § 1, van koninklijk besluit nr.38 gehouden premies af te dragen, nu op grond van deze bepaling een ‘onweerlegbaar’ rechtsvermoeden geldt dat de werker zijn werkzaamheden in België uitoefent (en niet in Portugal). De vennootschap stelt zich op het standpunt dat een dergelijk onweerlegbaar vermoeden in strijd is met artikel 13 en 14quater van Verordening (EEG) nr. 1408/71.
Het Hof van Justitie oordeelt als volgt. In dit verband moet het begrip ‘plaats van uitoefening’ van een werkzaamheid, overeenkomstig de primaire betekenis van de gebruikte woorden, worden opgevat als de aanduiding van de plaats waar de betrokken persoon concreet de aan die werkzaamheid verbonden handelingen verricht. Door aan te nemen dat de personen benoemd tot mandataris in een aan de Belgische vennootschapsbelasting of belasting der niet-inwoners onderworpen vennootschap of vereniging, op onweerlegbare wijze worden vermoed in België een zelfstandige beroepsbezigheid uit te oefenen, bestaat het gevaar dat de betrokken nationale bepalingen leiden tot een definitie van de plaats van uitoefening van de werkzaamheid die niet overeenstemt met die welke uit het vorig punt van het onderhavige arrest volgt, en dat zij dus in strijd met het Unierecht zijn. Hoewel het Unierecht de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels in te richten onverlet laat en het bij gebreke van harmonisatie op communautair niveau een aangelegenheid van de wetgever van elke betrokken lidstaat is, de voorwaarden waaronder een persoon zich kan of moet aansluiten bij een stelsel van sociale zekerheid vast te stellen, is het evenwel van belang dat de betrokken lidstaat bij de uitoefening van zijn bevoegdheid het Unierecht eerbiedigt (zie met name arrest Piatkowski, punten32 en 33). Zoals de Belgische regering aanvoert, kan het in het hoofdgeding aan de orde zijnde vermoeden weliswaar de socialezekerheidsfraude tegengaan die erin bestaat zich aan het verplichte sociaal statuut van zelfstandigen te ontrekken door de activiteit van mandataris van een vennootschap met zetel in België kunstmatig elders te vestigen. Door dit vermoeden evenwel een onweerlegbaar karakter te verlenen, gaat de betrokken nationale regeling verder dan strikt noodzakelijk is voor het bereiken van de legitieme doelstelling van fraudebestrijding, aangezien de betrokkenen hierdoor op algemene wijze de mogelijkheid wordt ontnomen om voor de nationale rechter aan te tonen dat hun werkzaamheid daadwerkelijk wordt uitgeoefend op het grondgebied van een andere lidstaat, waar zij concreet de aan die werkzaamheid verbonden handelingen verrichten. Op de eerste vraag moet dus worden geantwoord dat het Unierecht, met name de artikelen13 lid2 subb en 14quater subb van Verordening (EEG) nr.1408/71 en bijlageVII daarbij, zich verzet tegen een nationale regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, voor zover deze toestaat dat een lidstaat er op onweerlegbare wijze van uitgaat dat het besturen, vanuit een andere lidstaat, van een aan de belasting van die eerste staat onderworpen vennootschap, een uitoefening van bestuurswerkzaamheden op zijn grondgebied is.