Naar boven ↑

Rechtspraak

Valenza c.s./Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (Italië)
Hof van Justitie van de Europese Unie, 18 oktober 2012

Valenza c.s./Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (Italië)

Niet-erkennen van anciënniteit van werknemers bepaalde tijd bij aanstelling als ambtenaar voor onbepaalde tijd terwijl zij gelijkwaardig werk verrichten, is in strijd met artikel 4 (discriminatieverbod) Richtlijn 1999/70/EG

Bij wet van 2007 worden tijdelijke dienstverbanden met de overheidswerkgever onder omstandigheden beëindigd en komen werknemers in aanmerking voor een aanstelling voor onbepaalde tijd als ambtenaar. Alle werknemers worden ingeschaald in de daarvoor geldende aanvangsschaal en behouden als zodanig dus niet hun anciënniteit. Het verschil in bezoldiging (tussen hetgeen werknemers thans verdienen en hetgeen hen op basis van de aanvangsschaal toekomt) wordt tijdelijk gecompenseerd middels zogenoemde persoonlijke toeslagen. Valenza c.s. zijn in 2007 in vaste dienst gekomen van Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (AGCM). Zij stellen zich in deze procedure op het standpunt dat het niet erkennen van hun anciënniteit (de tijdelijke dienstverbanden bij dezelfde werkgever voor het hetzelfde werk vóór 2007) moet worden aangemerkt als misbruik in de zin van artikel 4 Richtlijn 1999/70/EG. Met haar vragen, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechterlijke instantie in hoofdzaak te vernemen of clausule 4 van de raamovereenkomst, gelezen in samenhang met clausule 5 daarvan, aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan nationale wettelijke bepalingen die volledig uitsluiten dat een overheidsorgaan dat een werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd in vaste dienst aanstelt als statutair ambtenaar in het kader van een specifieke procedure voor consolidering van de arbeidsverhouding van die werknemer, voor de vaststelling van diens anciënniteit rekening houdt met tijdvakken waarin hij bij dat orgaan op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd in dienst is geweest.

Het hof oordeelt als volgt. Er zij aan herinnerd dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een verbod bevat om, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd werken, minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Punt 4 van die clausule bevat hetzelfde verbod met betrekking tot de criteria voor periodes van anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden (arrest Rosado Santana, zaak C-177/10). Indien de werknemers voor en na de aanstelling als ambtenaar feitelijk dezelfde werkzaamheden verrichten, dan is artikel 4 van toepassing. Verrichten zij ander werk, dan mist artikel 4 toepassing. Ervan uitgaande dat artikel 4 wel van toepassing is, dan geldt het volgende. Wanneer uitsluitend in aanmerking wordt genomen dat het personeel van de overheidsinstantie tijdelijk is tewerkgesteld, dan levert deze omstandigheid geen objectieve reden in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst op. Indien de enkele omstandigheid dat een arbeidsverhouding tijdelijk is reeds zou volstaan om een verschil in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst te rechtvaardigen, zouden de doelstellingen van Richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst elke betekenis verliezen en zou een voor de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ongunstige situatie worden bestendigd. Aangaande het beweerde doel, omgekeerde discriminatie van statutaire ambtenaren die zijn aangesteld na te zijn geslaagd voor een algemeen vergelijkend onderzoek te vermijden (de reguliere procedure voor aanstelling als ambtenaar in vaste dienst, anders dan de regeling van 2007), moet in casu worden opgemerkt dat dit doel weliswaar een ‘objectieve reden’ in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst kan zijn, maar hoe dan ook geen rechtvaardiging kan vormen voor een onevenredige nationale regeling zoals die aan de orde in de hoofdgedingen, die volledig en in alle omstandigheden uitsluit dat de tijdvakken waarin werknemers in dienst zijn geweest in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in aanmerking worden genomen voor de bepaling van hun anciënniteit en daarmee van de hoogte van hun bezoldiging. Die volledige en absolute uitsluiting berust wezenlijk op de algemene premisse dat het feit dat bepaalde overheidsdienaren een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd hebben, op zich een verschil in behandeling ten opzichte van voor bepaalde tijd aangeworven overheidsdienaren rechtvaardigt, waardoor de doelstellingen van Richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst zinledig worden.

  • Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
  • Datum uitspraak: 18-10-2012
  • Roepnaam: Valenza c.s./Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (Italië)
  • Zaaknummer: C-302/11
  • Nummer: AR-2012-0935
  • Onderwerpen: Ketenregeling (lid 1)
  • Trefwoorden: bepaalde tijd, ketenregeling, anciënniteit, overheidswerkgever, opvolgende arbeidsovereenkomsten en gelijke behandeling