Naar boven ↑

Rechtspraak

Europese Commissie/Hongarije
Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 november 2012

Europese Commissie/Hongarije

Verlaging pensioenontslagleeftijd van 70 naar 62 jaar voor rechters, officieren van justitie en notarissen met als doelstelling meer eenvormigheid tussen overheidswerkers en doorstroom op de arbeidsmarkt te bewerkstelligen is in strijd met gelijke behandeling op grond van leeftijd wegens het ontbreken van deugdelijk overgangsrecht. Zittende rechters c.s. worden onevenredig hard getroffen, terwijl de overhaaste invoering niet leidt tot een passend middel. Doelstellingen zijn wel legitiem

De nieuwe grondwet van Hongarije, die op 25april 2011 is vastgesteld en op 1januari 2012 in werking is getreden, bepaalt dat rechters, officieren van justitie en notarissen niet langer tot 70 jaar, maar bij het bereiken van de pensioenleeftijd uit het ambt zullen worden ontzet. Voor de verschillende beroepsgroepen geldt een overgangsrecht. Voor wat betreft werkers die reeds de leeftijd van 62 jaar hebben behaald, geldt een vrij korte overgangsperiode van soms maar zes maanden. De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat Hongarije, door een nationale regeling vast te stellen die rechters, officieren van justitie en notarissen die de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, verplicht hun ambt neer te leggen, en aldus leidt tot een op leeftijd gebaseerd verschil in behandeling dat niet wordt gerechtvaardigd door legitieme doelstellingen en dat in ieder geval niet noodzakelijk of geschikt is in verhouding tot de nagestreefde doelstellingen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen2 en 6 lid1 van Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep. De Commissie erkent weliswaar dat het Hongarije vrij staat om de pensioenleeftijd voor deze personen vast te stellen, maar betoogt dat de nieuwe regeling ingrijpende gevolgen heeft voor de duur van de arbeidsbetrekking van deze personen en meer in het algemeen de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden, doordat deze hen ervan weerhoudt om aan het beroepsleven te blijven deelnemen. De Commissie preciseert in dat verband dat de omstandigheid dat de betrokkenen in het verleden aan een gunstigere regeling waren onderworpen dan die voor anderen die in de overheidssector tewerk zijn gesteld, niet uitsluit dat genoemde wetgeving discriminatie oplevert. Hongarije antwoordt hierop dat in casu geen sprake is van discriminatie. De Commissie heeft de betrokken wetgeving immers apart beschouwd, zonder rekening te houden met de algemene context waarbinnen zij moet worden geplaatst. Meer bepaald is de verlaging van de leeftijd waarop de werkzaamheden van de personen in de betrokken beroepsgroep moeten worden beëindigd, bedoeld als correctie van de positieve discriminatie die deze personen genoten, aangezien alleen zij, in tegenstelling tot de overige personen die in de overheidssector tewerk zijn gesteld, niet alleen in hun ambt konden blijven tot de leeftijd van 70jaar, maar in vele gevallen ook hun salaris konden cumuleren met het ouderdomspensioen waarop zij recht hadden vanaf het bereiken van de pensioenleeftijd. De hervorming beoogt evenwicht te brengen in de algemene arbeidsregelgeving.

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. Allereerst brengt het Hof in herinnering dat de legitieme doelstellingen van de nationale regeling ook uit de context kunnen worden afgeleid. Het ontbreken van een duidelijk gemotiveerde doelstelling bij de wet zelf, maakt nog niet dat er geen sprake kan zijn van een legitiem doel. Uit de context vallen twee doelstellingen af te leiden. Aangaande de doelstelling van het eenvormig maken van de regeling (voor alle overheidswerkers 62 jaar), in het kader van de beroepen die onder de openbare dienst vallen, van de maximumleeftijd waarop de werkzaamheden moeten worden beëindigd, moet worden geconstateerd dat voor zover met het nastreven van een dergelijke doelstelling het beginsel van gelijke behandeling voor alle personen in een bepaalde sector in acht kan worden genomen en deze in verband staat met een wezenlijk aspect van hun arbeidsbetrekking, zoals het moment van vertrek met pensioen, een dergelijke doelstelling een legitieme doelstelling van het werkgelegenheidsbeleid kan vormen. Aangaande de doelstelling van het invoeren van een meer evenwichtige leeftijdstructuur die de toegang van jonge juristen tot het beroep van rechter, officier van justitie of notaris vergemakkelijkt, kan worden volstaan met de vaststelling dat het Hof reeds heeft geoordeeld dat de doelstelling om een evenwichtige leeftijdstructuur tussen jonge en oudere ambtenaren te creëren om nieuwe aanstellingen en de bevordering van jongeren aan te moedigen, het personeelsbeheer te optimaliseren en daarmee eventuele geschillen over de geschiktheid van de werknemer om zijn activiteit na een bepaalde leeftijd uit te oefenen te voorkomen, niet alleen een kwalitatief hoogstaande rechterlijke macht beoogt te waarborgen, maar ook een legitiem doel van het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid kan vormen (arrest Fuchs en Köhler, punt50). Uit het voorgaande volgt dus dat de litigieuze bepalingen gerechtvaardigd worden door legitieme doelstellingen. Het Hof oordeelt dat het overgangsrecht evenwel te kort en te abrupt is, zodat niet gesproken kan worden van een noodzakelijke maatregel. Hierbij speelt tevens een rol dat gelijktijdig de pensioenleeftijd geleidelijk verhoogd zou worden naar 65 jaar en de werkers 30% minder inkomsten zouden genieten. Zij zouden dus dubbel zwaar gestraft worden. Ten aanzien van de tweede doelstelling moet worden opgemerkt dat de snelle invoering van de nieuwe wettelijke regeling ertoe leidt dat het middel niet passend is (er valt geen positief effect te verwachten).

  • Onderwerpen: Leeftijd (WGBL)
  • Trefwoorden: leeftijd, gelijke behandeling, legitiem doel, passend, noodzakelijk, verlaging pensioenontslagleeftijd, overheidswerkers en eenvormigheid overheidsbeleid