Rechtspraak
Moreno/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS)Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 november 2012
Moreno/Instituto Nacional de la Seguridad Social (INSS)
In deze zaak gaat het om een Spaanse regeling, waarbij het recht op ouderdomspensioen afhankelijk is van een premiebetaling. Werknemers moeten voor hun 65ste ten minste 15 jaar premies hebben betaald. Werkneemster heeft steeds in deeltijd arbeid verricht (voor maximaal 10% per week). Het verzoek van werkneemster tot betaling van een uitkering is geweigerd, omdat zij niet voldeed aan de eis van 15 jaar premieplicht. Volgens werkneemster is deze bepaling zowel in strijd met de Richtlijn deeltijdarbeid als ook in strijd met gelijke behandeling man/vrouw, omdat statistisch gezien vrouwen voor 80% in deeltijd werkzaam zijn en dus indirect gediscrimineerd worden door deze regeling. De verwijzingsrechter stelt het Hof van Justitie een aantal vragen.
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. Met betrekking tot de vraag of een ouderdomspensioen kan worden aangemerkt als arbeidsvoorwaarde, overweegt het Hof aldus. Het begrip ‘beloning’ in de zin van artikel 157 lid 2 VWEU omvat de pensioenen die worden bepaald door de arbeidsverhouding die de werknemer verbindt met zijn werkgever, maar niet die welke worden verleend krachtens een wettelijke regeling die wordt gefinancierd door werknemers, werkgevers en eventueel door de overheid, wier bijdragen niet zozeer worden bepaald door de arbeidsverhouding als wel door overwegingen van sociaal beleid (arrest van 10 juni 2010, Bruno e.a., C-395/08 en C-396/08, Jurispr. blz. I-5119, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Onder dit begrip kan men dus niet regelingen of uitkeringen van sociale zekerheid, als ouderdomspensioenen, brengen, die zonder enig overleg binnen de betrokken onderneming of bedrijfstak rechtstreeks bij wet worden vastgesteld en verplicht van toepassing zijn op algemene categorieën van werknemers (zie arrest van 29 november 2001, Griesmar, C-366/99, Jurispr. blz. I-9383, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak). In casu is artikel 157 lid 2 VWEU derhalve niet van toepassing.
Met zijn resterende vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 4 van Richtlijn 79/7 aldus moet worden uitgelegd dat het zich in omstandigheden als die in het hoofdgeding verzet tegen een regeling van een lidstaat die van deeltijdwerkers, in overgrote meerderheid vrouwen, een proportioneel langere periode van premiebetaling verlangt dan van voltijdwerkers om eventueel in aanmerking te komen voor een premiegebonden ouderdomspensioen waarvan het bedrag naar rato van het deeltijdpercentage is verlaagd. Naar het oordeel van het Hof verzet artikel 4 van de richtlijn zich inderdaad tegen deze regeling. Genoegzaam is gebleken dat sprake is van indirecte discriminatie. De aangevoerde objectieve rechtvaardigingsgronden (betaalbaarheid van het systeem) zijn onvoldoende. In ieder geval is de maatregel niet noodzakelijk.