Rechtspraak
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, 30 oktober 2012
ECLI:NL:OGEAA:2012:BY4626
werknemers/de Staat der Nederlanden (Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
Werknemers zijn in dienst bij de Vertegenwoordiging van Nederland in Aruba (VNO). Bij protocol van 14 juni 2001 zijn 13 ADV-dagen (bij fulltime dienstverband) ingevoerd voor ambtenaren. Lokale medewerkers van de VNO waren tot de inwerkingtreding van de Arbeidsvoorwaarden Lokaal Personeel (de ALP) met ambtenaren gelijkgesteld, zodat voornoemd protocol ook op hen van toepassing was. In april 2006 zijn de ALP tot stand gekomen en zijn met terugwerkende kracht in werking getreden per 1 januari 2005. Daarin staat opgenomen dat de minister afwijkende beslissingen kan nemen in individuele gevallen indien de regeling niet onverkort van toepassing dient te zijn (artikel 15). In 2010 heeft de Directeur-Generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties aan de waarnemend Vertegenwoordiger van Nederland in Aruba, Curaçao en Sint Maarten verzocht de aan werknemers toegekende ADV-dagen in een periode van drie jaar af te bouwen, omdat deze – kort gezegd – als gevolg van een fout aan het lokale personeel zouden zijn toegekend. Na een interne procedure heeft de Staat uiteindelijk in 2012 besloten de ADV-dagen niet meer toe te kennen. Werknemers kunnen zich daarmee niet verenigen omdat de ADV-dagen hen door het bevoegde gezag zijn toegekend en deze deel uitmaken van de arbeidsovereenkomsten. Zij stellen dat de arbeidsovereenkomsten niet eenzijdig kunnen worden gewijzigd en dat het recht op de ADV-dagen een verworven recht is binnen hun rechtspositie. Het afnemen van de ADV-dagen zou tevens in strijd zijn met de beginselen van behoorlijk bestuur, aldus werknemers.
Het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba oordeelt als volgt. Het gerecht stelt voorop dat werknemers geen ambtenaren of daarmee gelijkgestelden (meer) zijn. Dit brengt mee dat tussen de Staat en werknemers geen ambtelijke rechtsverhouding bestaat op grond waarvan rechtspositionele beslissingen eenzijdig worden vastgesteld en gewijzigd, maar dat het gaat om een rechtsverhouding die wordt beheerst door het civiele recht. Daarin geldt dat indien tussen partijen is overeengekomen dat de werknemer recht heeft op ADV-dagen eenzijdige wijziging slechts mogelijk is indien de mogelijkheid daartoe is overeengekomen, of indien het naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om zich tegen wijziging te verzetten, waarbij ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en publieke belangen in aanmerking moeten worden genomen. Het gerecht oordeelt dat de ADV-dagen een verworden recht zijn van werknemers (zij hebben immers al die tijd onvoorwaardelijk ADV-dagen genoten). De vervolgvraag is of artikel 15 van de ALP kan worden beschouwd als een eenzijdig wijzigingsbeding. Naar het oordeel van het gerecht is dit niet het geval, omdat artikel 15 ziet op individuele gevallen terwijl in casu sprake is een van een collectieve wijziging. Als reden voor de eenzijdige wijziging voert de Staat aan dat er een scheve verhouding ontstaat tussen de werknemers en de ambtenaren (voor wie ADV-dagen niet gelden). Het gerecht oordeelt dat dit geen zwaarwegend belang is, temeer nu het slechts gaat om drie werknemers (en de kosten derhalve te overzien zijn).