Rechtspraak
X/Y
X is van 7 februari 1962 tot 6 juni 1963 als bediende in loondienst geweest van de Vereenigde Nederlandsche Scheepvaartmaatschappij (hierna: VNS), een oude statutaire naam van Y. De dagelijkse werkzaamheden van X bestonden onder meer uit schoonmaakwerkzaamheden en het verzorgen van maaltijden voor de bemanning, officieren en passagiers. In juli 2010 is bij X de diagnose maligne mesothelioom in de vorm van longvlieskanker vastgesteld. X heeft Y aansprakelijk gesteld voor de schade die hij als gevolg van blootstelling aan asbest tijdens zijn dienstverband bij VNS heeft geleden en zal lijden. Y stelt dat X niet is blootgesteld aan asbestvezels en dat de vordering is verjaard. Aangevoerd wordt dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waardoor de verjaringstermijn buiten toepassing zou moeten blijven.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 7:658 BW mist in dit geval toepassing, omdat X werkzaam was op grond van een arbeidsovereenkomst met een zeewerkgever. De rechtsgrond wordt aangevuld met artikel 6:162 BW. Materieel wordt hetzelfde beoordelingskader toegepast als bij artikel 7:658 BW.
Aan de verjaringstermijn wordt, in het belang van het beginsel van rechtszekerheid, strikt de hand gehouden. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de verjaringstermijn in uitzonderlijke gevallen op grond van artikel 6:2 lid 2 BW buiten toepassing kan blijven (HR 28 april 2000, LJN AA5635). Een zodanig uitzonderlijk geval kan zich voordoen in een zaak als onderhavige, waarin zeer lang onzeker was of blootstelling aan asbest tot de ziekte mesothelioom zou leiden, waardoor de schade pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn al was verstreken. Of het toepassen van de verjaringstermijn van 30 jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, moet echter aan de hand van alle omstandigheden van dit concrete geval worden beoordeeld, waarbij de zeven door de Hoge Raad geformuleerde gezichtspunten worden betrokken.
Geoordeeld wordt dat gezichtspunten a (de schade komt aan X ten goede) en g (er is binnen redelijke termijn een vordering ingesteld) tegen toepassing van de verjaringsregel pleiten. Gezichtspunt b (uitkering uit anderen hoofde) spreekt ook deels voor het buiten toepassing laten van de verjaringsregel, omdat X zijn schade waarschijnlijk niet op een derde kan verhalen. Tegelijkertijd weegt echter zwaar dat X spoedig na het bekend worden van de schade een substantiële uitkering op grond van de Regeling TAS heeft ontvangen, waardoor handhaving van de verjaringstermijn minder schrijnend is. Gezichtspunten c (de geringe mate van verwijtbaarheid als gevolg van geen of slechts geringe schending van de zorgplicht) en d (de voorzienbaarheid van mogelijke aansprakelijkheid) pleiten voor handhaving van de verjaringsregel. Dat geldt ook – zij het in mindere mate – voor gezichtspunt e (de mogelijkheid om verweer te voeren). Gezichtspunt f (het waarschijnlijk ontbreken van verzekeringsdekking) wordt als neutraal meegewogen. Hierdoor pleit de meerderheid van de gezichtspunten tegen het buiten toepassing laten van de verjaringsregel. Gelet op alle overige omstandigheden wordt geoordeeld dat in het onderhavige geval geen sprake is van een zodanig uitzonderlijk geval dat het belang van rechtszekerheid daarvoor moet wijken. De vordering is verjaard. Volgt afwijzing van de vorderingen.