Rechtspraak
Rechtbank Limburg, 17 december 2012
ECLI:NL:RBMAA:2012:BY6391
Stichting Revalidatieartsenpraktijk c.s./werknemer
Werknemer is sinds 1983 in dienst van Stichting Gehandicaptenzorg Limburg (SGL). Laatstelijk was hij werkzaam als directeur/bestuurder van het onderdeel SGL RAP (SGL revalidatieartsenpraktijk). Per 1 januari 2012 zijn de stichtingen SGL Groep, SGL Diensten en de besloten vennootschap SGL Diensten Holding BV ontbonden en geliquideerd. Per die datum is werknemer bestuurder geworden van RAP. Thans verzoeken SGL en RAP ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een vertrouwensbreuk.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Met SGL heeft werknemer geen arbeidsovereenkomst, zodat SGL niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Het verzoek van RAP wordt toegewezen. Het door werknemer bestreden besluit van de raad van toezicht brengt in dezen niet met zich dat reeds daarmee de arbeidsrechtelijke relatie tussen partijen is komen te vervallen. De lijn van de zogenoemde 15 april-arresten van de Hoge Raad (bijvoorbeeld HR 15 april 2005, NJ 2005, 483) geldt in dit geval niet.
Nu van een vruchtbare samenwerking geen sprake meer kan zijn, wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden. Uit het KPMG-rapport volgt onbetwist dat het handelen van werknemer als financieel ondoorzichtig en onzorgvuldig gekenmerkt moet worden. Handelen waarvan werknemer niet op voorhand inzicht heeft verschaft en waarvan ook na het aan het licht komen ervan – zelfs staande deze procedure – een afdoende en adequate verklaring achterwege is gebleven. Dit laatste klemt temeer nu door de handelwijze werknemer en daarmee zowel SGL als RAP in een slecht daglicht zijn komen te staan. Hoewel een en ander is gebeurd tijdens de periode waarin werknemer bestuurder was van SGL, is er voor RAP, gezien de sterke verwevenheid tussen SGL en RAP, voldoende aanleiding voor het ontbindingsverzoek. Een vergoeding is in dit geval niet op zijn plaats.