Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer heeft op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden verricht in de viskraam van werkgever. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of werknemer in 2002 in dienst is getreden of in 2006. In 2006 heeft werknemer, nadat hij zijn duim had gebroken, niet gewerkt. Werkgever is op 16 mei 2007 veroordeeld tot betaling van het minimumloon over die periode. Thans vordert werknemer betaling van een bedrag van € 5.000 aan vakantiegeld en € 5.742 wegens niet-genoten vakantiedagen over de periode 2002 tot en met 2006. Werkgever stelt dat de vordering is verjaard.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer heeft geen afdoende verklaring gegeven voor de omstandigheid dat hij ter zake van de onderhavige vordering tussen 2007 en 2012 niets aan werkgever heeft laten horen. Werknemer is zelf van mening dat de arbeidsovereenkomst (nog) niet is geëindigd. Reeds dat staat, gelet op het bepaalde in artikel 7:640 BW, aan toewijzing van niet-opgenomen vakantiedagen in de weg. Het recht daarop ontstaat immers pas na beëindiging van het dienstverband. Werknemer vordert ook vakantiebijslag over de jaren tot en met 2006. De vakantiebijslag over het jaar 2006 had op grond van artikel 17 WML uiterlijk in juni 2007 moeten worden uitbetaald. Tot augustus 2009 bedroeg de verjaringstermijn van dergelijke vorderingen twee jaar. In juli 2009 was deze vordering daarom verjaard, nu niet is gebleken dat deze aanspraak tussentijds is gestuit. Dat de verjaringstermijn per augustus 2009 verlengd is naar vijf jaar doet aan de reeds verjaarde vorderingen niet af. Volgt afwijzing van de vordering.