Naar boven ↑

Rechtspraak

Van den Booren/Rijksdienst voor Pensioenen
Hof van Justitie van de Europese Unie, 7 maart 2013

Van den Booren/Rijksdienst voor Pensioenen

Anticumulatiebeding van Belgisch overlevingspensioen met Nederlandse AOW is niet in strijd met Verordening nr. 1408/01 en/of artikel 45 VWEU

Van den Booren, geboren op 18 augustus 1920, woont te Maastricht (Nederland). Haar echtgenoot, J. Bartels, overleden op 1 maart 1982, was met name van 1951 tot en met 1961 werkzaam als ondergronds mijnwerker in België. Bij administratieve beslissing van 11 juli 1986 heeft de RVP Van den Booren met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 1985 een Belgisch overlevingspensioen toegekend ten bedrage van € 1.879,03 bruto per jaar (index 319,78). Verzoekster heeft vanaf diezelfde datum tevens een Nederlands ouderdomspensioen ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), ten bedrage van € 827,13 per maand. Bij beslissing van 20 mei 2003 is het Nederlandse ouderdomspensioen van Van den Booren verhoogd, zodat het – met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2002 – € 869,24 per maand (of € 10.430,88 per jaar) bedroeg. Deze verhoging vloeide voort uit het feit dat de Nederlandse wetgever einde 2002 de juridische leemte heeft opgevuld waarin bepaalde in Nederland wonende gehuwde vrouwen zich bevonden wier echtgenoot niet was verzekerd volgens de AOW, doordat hij in de periode van 1 januari 1957 tot 1 januari 1980 een beroepsactiviteit in het buitenland had uitgeoefend. In 2004 heeft de RVP Van den Booren bericht dat zij met terugwerkende kracht de hoogte van het overlevingspensioen zou aanpassen en het verschil zou terugvorderen. Van den Booren stelt zich op het standpunt dat dit in strijd is met het vrij verkeer van werknemers. De twee prejudiciële vragen moeten aldus worden begrepen dat zij er in wezen toe strekken te vernemen of de bepalingen van Verordening nr. 1408/71 – en inzonderheid artikel 46 bis ervan – aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de toepassing van een regeling van een lidstaat waarvan een bepaling erin voorziet dat een in deze lidstaat uitgekeerd overlevingspensioen wordt verminderd ingevolge het feit dat een krachtens de wetgeving van een andere lidstaat ontvangen ouderdomspensioen is verhoogd, en zo neen, of het primaire recht van de Unie – en inzonderheid artikel 4 lid 3 VEU en de artikelen 45 VWEU tot en met 48 VWEU – zich verzet tegen de toepassing van een dergelijke nationale regeling.

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. Artikel 46 bis van Verordening nr. 1408/71 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen de toepassing van een regeling van een lidstaat waarvan een bepaling erin voorziet dat een in deze lidstaat uitgekeerd overlevingspensioen wordt verminderd na de verhoging van een krachtens de wetgeving van een andere lidstaat ontvangen ouderdomspensioen, mits met name de bij lid 3 sub d van bedoeld artikel 46 bis gestelde voorwaarden in acht worden genomen. Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich evenmin verzet tegen de toepassing van een dergelijke nationale regeling voor zover deze regeling voor de belanghebbende niet leidt tot een nadeliger situatie dan die waarin een persoon wiens situatie geen enkel grensoverschrijdend element vertoont, zich bevindt en, mocht worden vastgesteld dat van een dergelijk nadeel sprake is, of die regeling wordt gerechtvaardigd door objectieve overwegingen en evenredig is aan het door het nationale recht rechtmatig nagestreefde doel, waarbij het aan de verwijzende rechterlijke instantie staat om na te gaan of dit het geval is.