Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 5 maart 2013
ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5163
Stichting Pensioenfonds Horeca en Catering/bestuurder Capital X BV
Bestuurder was de enige bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Capital X B.V., welke onderneming in 2008 is gefailleerd. Capital X had werknemers in dienst. Zij was als werkgeefster op grond van de Wet verplichte deelneming aan het bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) verplicht premie af te dragen aan het pensioenfonds ten behoeve van bij haar werkzame werknemers. De bestuurder is aangeschreven wegens onbetaalde premies. Volgens het pensioenfonds heeft Capital X de betalingsonmacht van de vennootschap niet tijdig gemeld en volgt in dat geval de aansprakelijkheid van bestuurder uit artikel 23 van de Wet Bpf 2000.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt in dit verband voorop dat bestuurder op grond van artikel 23 lid 1 van de Wet Bpf 2000 naast Capital X in beginsel hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de aan de stichting verschuldigde premies. Op grond van artikel 23 lid 2 Wet Bpf had Capital X betalingsonmacht onverwijld aan het pensioenfonds moeten meedelen. De hiervoor beschreven meldingsregeling dwingt de bestuurder om in actie te komen wanneer de rechtspersoon in betalingsmoeilijkheden komt te verkeren. De regeling beoogt te bewerkstelligen dat het bedrijfstakpensioenfonds op een vroegtijdig tijdstip op de hoogte raakt van de moeilijkheden waarin het lichaam verkeert (Kamerstukken II 1999/00, 27 073, nr. 3, p. 20). Met de wettelijke meldingsplicht is een doelmatige en preventief werkende regeling beoogd die ertoe aanzet dat de bestuurder er voortdurend op bedacht is, dat de betaling – of voldoening of afdracht – van premie-, bijdragen- en belastingschulden voorrang heeft en dat de daarvoor bestemde gelden steeds beschikbaar worden gehouden. Hierbij moet worden bedacht dat door de inhouding van de premies en belastingen op het loon van de werknemer de rechtspersoon daarvan geen rechthebbende, maar als het ware houder van die premies en belastingen wordt (Kamerstukken II 1980/81, 16 530, nr. 3, p. 3-4). Dat bestuurder door ziekte en afwezigheid feitelijk niet in staat was om het pensioenfonds een melding van de betalingsonmacht te doen, is door bestuurder evenwel niet (voldoende) concreet toegelicht en in het geheel niet onderbouwd (art. 23 lid 4 Wet Bpf). Geen sprake van artikel 6:119a BW maar enkel van artikel 6:119 BW.