werknemer/Distro Transport B.V.

Werknemer is op 2 januari 2013 op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst bij Distro in dienst getreden als (inter)nationaal chauffeur voor 20 tot 40 uur per week. Distro heeft in eerste instantie het dienstverband met werknemer beëindigd per 2 februari 2013. Omdat dit ná de overeengekomen proeftijd van één maand is gebeurd en er geen ontslagvergunning door het UWV of een ontbindingsbeschikking door de kantonrechter was afgegeven, heeft werknemer de nietigheid van deze opzegging ingeroepen, waarna Distro de opzegging heeft ingetrokken. Over de periode 3 februari 2013 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze wordt beëindigd, vordert werknemer loon uitgaande van een arbeidsomvang van 40 uur per week. Gezien het aantal uren dat hij in de periode 2 januari 2013 tot en met 2 februari 2013 heeft gewerkt, acht hij het vermoeden gerechtvaardigd dat zijn arbeidsovereenkomst deze omvang arbeid per week heeft.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Op basis van uitsluitend de gewerkte periode van 2 januari 2013 tot en met 2 februari 2013 kan geen wettelijk vermoeden ontleend worden aan artikel 7:610b BW, omdat dit artikel voor het vermoeden drie maanden als uitgangspunt neemt. De daadwerkelijk gewerkte uren in januari 2013 gecombineerd met het feit dat Distro heeft laten weten ‘passende werkzaamheden’ voor werknemer te hebben gevonden ‘voor circa 40 uur per week’ rechtvaardigen dat vermoeden wel. Er zal daarom worden uitgegaan van een arbeidsomvang van 40 uur per week. Het loon over de periode 2 januari 2013 tot en met 2 februari 2013 wordt toegewezen. Het loon over de periode 3 februari 2013 tot 4 april 2013, uitgaande van een arbeidsomvang van 40 uur per week en een bruto-uurloon van € 12,37, is eveneens toewijsbaar.