Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgever
Rechtbank Overijssel, 21 mei 2013
ECLI:NL:RBOVE:2013:CA0918

werkneemster/werkgever

Werkneemster handelt op meerdere punten in strijd met de artikelen 111 jo. 21 Rv door een onvolledig en onjuist beeld te geven van wat partijen verdeeld houdt. Werkneemster heeft bewust geen deskundigenoordeel ex artikel 7:629a BW overgelegd. Niet-ontvankelijkheid

Werkneemster heeft werkgever gedagvaard. Zij heeft niet meer gesteld dan dat zij vanaf 1 januari 2007 bij (de rechtsvoorgangster van) werkgever in dienst is, dat zij vanaf 25 maart 2012 ziek is, dat haar loon deels wordt betaald door werkgever en deels door bestuurder/aandeelhouder van werkgever en dat over de periode van mei 2012 tot en met oktober 2012 haar loon ad € 8.884,20 bruto onbetaald is gelaten.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, welke verplichting – wat betreft de inhoud van de dagvaarding – is uitgewerkt in artikel 111 Rv. Werkneemster heeft die verplichting al geschonden door na te laten te vermelden wat het verweer van werkgever was en over welke bewijsmiddelen werkneemster kan beschikken en de getuigen die zij kan doen horen ter staving van wat door werkgever is betwist.

Uit de comparitie is gebleken dat door werkneemster een onvolledig en onjuist beeld is gegeven van wat partijen verdeeld houdt en wat aan het uitblijven van werkneemsters loon ten grondslag lag. Duidelijk is dat werkneemster bij dagvaarding de feiten selectief heeft gepresenteerd en ondanks daartoe bij het vonnis van 22 januari 2013 bevolen, heeft nagelaten nadere stukken over te leggen, waarover zij kennelijk wel beschikt. Het beeld dat zij heeft opgeroepen is dat werkgever zonder reden de betaling van haar loon heeft nagelaten, terwijl er debat bestond over de (on)mogelijkheden van het verrichten van passende werkzaamheden, welk debat is uitgemond in een ontslag op staande voet. Daar waar tussen partijen onenigheid bestond over de vraag of werkneemster in staat kon worden geacht om haar bedongen arbeid (deels) of andere passende arbeid te verrichten, diende werkneemster op straffe van niet-ontvankelijkheid van haar loonvordering bij haar dagvaarding een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW te voegen, wat zij heeft nagelaten. De raadsman van werkneemster heeft daar naar gevraagd daarover gesteld dat zo’n oordeel in dit geval niet noodzakelijk is ‘omdat er nooit discussie is geweest over het feit dat werkneemster ziek is’, welk standpunt in het licht van het voorgaande onbegrijpelijk is. Werkneemster wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.