Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Novacom Europe B.V.
Rechtbank Amsterdam, 22 april 2013
ECLI:NL:RBAMS:2013:CA1918

werknemer/Novacom Europe B.V.

UWV is op grond van artikel 20 EEX-Vo bevoegd een ontslagvergunning te verlenen voor opzegging van de arbeidsovereenkomst van een Belgische werknemer die in Spanje woont en in Nederland werkzaam is

Werknemer is op 14 juni 1991 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) Novacom. Laatstelijk is hij werkzaam als Managing Director. Werknemer bezit de Belgische nationaliteit, is woonachtig in Spanje en verrichtte zijn werkzaamheden gedurende 3 à 4 dagen per week in Amsterdam. In augustus 2012 heeft Novacom het UWV verzocht om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen en een verstoorde arbeidsrelatie. Werknemer heeft onder meer aangevoerd dat het UWV niet bevoegd is om een oordeel te geven over de rechtsverhouding tussen werknemer en Novacom, gelet op het bepaalde in artikel 20 van de EEX Verordening 44/2001 (EEX-Vo). Het UWV heeft toestemming verleend ‘voor zover rechtens vereist, voor zover het BBA van toepassing is’. Thans beroept werknemer zich op de vernietigbaarheid van de opzegging. Hij vordert loondoorbetaling.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Of überhaupt het toestemmingsvereiste en de criteria daarvoor zoals neergelegd in het BBA en daaraan gekoppelde regelgeving van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen partijen kan thans in het midden blijven. Artikel 1 lid 1 EEX-Vo bepaalt dat de verordening van toepassing is in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. In de literatuur en jurisprudentie wordt aangenomen dat artikel 20 slaat op door de werkgever gestarte procedures, zowel dagvaardingsprocedures als verzoeken ex artikel 7:685 BW en wordt het standpunt gehuldigd dat de EEX-Vo niet op de BBA-procedure van toepassing is, zo heeft Novacom met vermelding van voorbeelden en vindplaatsen terecht opgemerkt.

In de onderhavige zaak heeft het UWV zich niet expliciet uitgelaten over haar eigen positie en bevoegdheid en in het midden gelaten of het BBA van toepassing is. In een eerdere zaak heeft de rechtsvoorganger van het UWV (het CWI) in een vergelijkbaar geval, waarin de werknemer eveneens niet in Nederland woonachtig was, zich wel uitdrukkelijk uitgesproken over zijn bevoegdheid en geoordeeld dat een verzoek om een ontslagvergunning een aanvraag is in de zin van artikel 4:1 Awb, gericht aan een bevoegd bestuursorgaan (LJN BA5200). Anders dan door werknemer betoogd is, dient aan dat oordeel wel degelijk gewicht te worden toegekend. Immers, hij bepleit zelf dat het oordelend orgaan een gerecht is in de zin van artikel 20 EEX-Vo en het oordeel daarvan dient bij gebreke van andersluidende jurisprudentie, zeker in het kader van een kort geding, zwaar te wegen. In de betreffende beslissing wordt terecht gewezen op het wezenlijke verschil in karakter van een ontslagprocedure bij de (kanton)rechter en de procedure bij de UWV en het verschil in de aard en het effect van de door de respectieve instanties gegeven beslissingen. Het feit dat bij een verzoek ex artikel 6 BBA de directe belangen van een derde, de werknemer, in hoge mate zijn betrokken, maakt nog niet dat daarmee van een civielrechtelijke procedure sprake is. Volgt afwijzing van de vorderingen.