Rechtspraak
Europese Commissie/NederlandHof van Justitie van de Europese Unie, 20 juni 2013
Europese Commissie/Nederland
Met haar beroep verzoekt de Europese Commissie het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk der Nederlanden niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 16 lid 2 sub b van Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PB L 310, p. 1; hierna: Fusierichtlijn), doordat het niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen heeft vastgesteld die nodig zijn om te verzekeren dat werknemers van in andere lidstaten gelegen vestigingen van een vennootschap die uit een grensoverschrijdende fusie is ontstaan en haar statutaire zetel in Nederland heeft, dezelfde medezeggenschapsrechten hebben als de werknemers die in Nederland werkzaam zijn. De Commissie voert aan dat artikel 16 lid 1 van de Fusierichtlijn een algemene regel op het gebied van werknemersmedezeggenschap in het kader van grensoverschrijdende fusies bevat, volgens welke de voorschriften van de lidstaat waar de vennootschap haar statutaire zetel heeft, van toepassing zijn. Volgens de Commissie kunnen de uitzonderingen op die algemene regel, die in artikel 16 lid 2 van de Fusierichtlijn zijn opgesomd, als volgt worden samengevat:
– minstens een van de fuserende vennootschappen heeft meer dan 500 werknemers en werkt met een stelsel van werknemersmedezeggenschap (artikel 16 lid 2, inleidende zin, eerste zinsdeel Fusierichtlijn); of
– de nationale wetgeving die van toepassing is op de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap voorziet in een lager niveau van werknemersmedezeggenschap dan het niveau dat bestond in de betrokken fuserende vennootschappen (artikel 16 lid 2 sub a Fusierichtlijn); of
– de nationale wetgeving die van toepassing is op de uit de fusie ontstane vennootschap kent de werknemers van in andere lidstaten gelegen vestigingen van de vennootschap niet hetzelfde recht tot uitoefening van medezeggenschapsrechten toe als de werknemers die werkzaam zijn in de lidstaat waar de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap haar statutaire zetel heeft (artikel 16 lid 2 sub b Fusierichtlijn).
De Commissie betoogt dat de Fusierichtlijn de lidstaten niet de mogelijkheid biedt om bij de toepassing van hun nationale recht op het gebied van werknemersmedezeggenschap te kiezen tussen de sub a en sub b van artikel 16 lid 2 van de Fusierichtlijn bedoelde varianten. Zij verwijt het Koninkrijk der Nederlanden dus dat het uitsluitend artikel 16 lid 2 sub a in aanmerking heeft genomen en dat het heeft nagelaten de medezeggenschapsrechten van in Nederland werkzame werknemers overeenkomstig artikel 16 lid 2 sub b Fusierichtlijn uit te breiden tot de in andere lidstaten werkzame werknemers van de uit de fusie ontstane vennootschap.
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. Het Koninkrijk der Nederlanden betwist niet dat het in zijn nationale recht twee van de drie in artikel 16 lid 2 van de Fusierichtlijn opgesomde uitzonderingen heeft opgenomen en dat het de derde uitzondering, die in punt b van die bepaling is vermeld, niet heeft opgenomen. Het staat dus vast dat de Nederlandse wetgeving niet bepaalt dat de werknemers van in andere lidstaten gelegen vestigingen van de uit de grensoverschrijdende fusie ontstane vennootschap hetzelfde recht tot uitoefening van medezeggenschapsrechten hebben als de in Nederland werkzame werknemers. Het feit dat het een dergelijke bepaling niet heeft opgenomen, staat volgens het Koninkrijk der Nederlanden echter niet in de weg aan de toepassing van het Nederlandse recht betreffende werknemersmedezeggenschap. Volgens het Koninkrijk der Nederlanden vloeit uit het gebruik van het woord ‘of’ immers voort dat het nationale recht met betrekking tot werknemersmedezeggenschap reeds van toepassing is indien het voorziet in een van beide gevallen, wat in het Nederlandse recht zo is. Volgens deze lidstaat is het nationale recht met andere woorden reeds van toepassing indien daarin het in artikel 16 lid 2 sub a van de Fusierichtlijn bedoelde geval ‘of’ het in artikel 16 lid 2 sub b bedoelde geval is opgenomen. Aangezien de wetgever van de Unie de medezeggenschapsrechten van de werknemers zowel wil beschermen in de situaties waarvoor de regels inzake de Europese vennootschap gelden als in die waarop de nationale rechtsregels van toepassing zijn, is het ook bij laatstbedoelde regels niet alleen van belang dat de medezeggenschapsrechten van de werknemers in de bij de fusie betrokken ondernemingen overeenkomstig artikel 16 lid 2 sub a van de Fusierichtlijn behouden blijven, maar ook dat de rechten van de werknemers die werkzaam zijn in de lidstaat waar de statutaire zetel van de uit de fusie ontstane vennootschap gevestigd is, overeenkomstig artikel 16 lid 2 sub b van deze richtlijn worden uitgebreid tot de in andere lidstaten werkzame werknemers die bij de fusie betrokken zijn. Uit de tekst van artikel 16 leden 2 en 3 van de Fusierichtlijn en uit de doelstelling van die bepalingen volgt dus dat de regels betreffende werknemersmedezeggenschap die in voorkomend geval van toepassing zijn in de lidstaat waar de statutaire zetel van de uit de fusie ontstane vennootschap is gevestigd, niet gelden indien het op deze vennootschap van toepassing zijnde nationale recht niet cumulatief voorziet in de twee gevallen die in de punten a en b van dit lid 2 zijn bedoeld. Het Koninkrijk der Nederlanden heeft niet voldaan aan de verplichtingen die krachtens artikel 16 lid 2 sub b van Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen op hem rusten, doordat het niet alle wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen heeft vastgesteld die nodig zijn om te verzekeren dat de werknemers van in andere lidstaten gelegen vestigingen van een vennootschap die uit een grensoverschrijdende fusie is ontstaan en haar statutaire zetel in Nederland heeft, dezelfde medezeggenschapsrechten hebben als de werknemers die in Nederland werkzaam zijn.