Rechtspraak
werkneemster/werkgeverRechtbank Amsterdam, 15 juli 2013
werkneemster/werkgever
Werkneemster is sinds 2004 in dienst als verzorgende. Op 1 november 2011 heeft zij zich ziek gemeld. Zij heeft geen gehoor gegeven aan diverse oproepen voor gesprekken over haar re-integratie, waarna werkgever het loon heeft opgeschort. Op 15 augustus 2012 is werkneemster op staande voet ontslagen, kort gezegd vanwege het zonder bericht niet verschijnen op afspraken, telefonische onbereikbaarheid en het niet reageren op voicemails en e-mails. Werkneemster heeft zich op 28 augustus 2012 op de vernietigbaarheid van het ontslag beroepen. Op 18 december 2012 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden. Thans stelt werkneemster dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag en vordert schadevergoeding. Werkgever voert aan dat werkneemster niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij zich na het ontslag op staande voet heeft beroepen op de vernietigbaarheid daarvan.
De kantonrechter oordeelt als volgt: de werknemer heeft de bevoegdheid om terug te komen op haar beroep op vernietiging van het ontslag (HR 7 oktober 1994, NJ 1995, 171 onder het oude recht en HR 7 juni 2002, JAR 2002, 155). Hieraan is de voorwaarde verbonden dat ondubbelzinnig afstand wordt gedaan van het beroep op de vernietigbaarheid. Aan deze voorwaarde is in dit geval niet voldaan. Niet is gebleken dat werkneemster in de periode van 28 augustus 2012 tot de dagvaarding aan werkgever heeft bericht dat zij haar beroep op vernietiging niet meer wilde handhaven en daarvan afzag. Weliswaar heeft werkneemster in de dagvaarding een verklaring voor recht gevorderd dat de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is opgezegd, hetgeen impliceert dat werkneemster in de opzegging berust, maar tegelijkertijd heeft zij doorbetaling van loon gevorderd tot 18 december 2012. In de brief van 14 mei 2013 schrijft werkneemster nog wel dat zij feitelijk heeft berust in het ontslag, maar dat betekent nog niet dat ondubbelzinnig afstand van het beroep op vernietiging is gedaan. Dit geldt temeer daar zij de vordering tot betaling van loon tot 18 december 2012 heeft gehandhaafd en niet ter zitting heeft ingetrokken. Dat komt er op neer dat zij het beroep op vernietiging handhaaft. Volgt afwijzing van de vorderingen.