A BV/B

Tussen A en B is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen, bestaande uit het verrichten van koeriersdiensten. In de overeenkomst die A met B heeft gesloten staat een relatiebeding. B heeft ondanks dit relatiebeding, ten minste één relatie van A bediend gedurende de looptijd van de overeenkomst. A heeft de contractuele boete van € 10.000 gevorderd. B heeft als verweer gevoerd dat een relatiebeding een 'onredelijk bezwarend beding' in de zin van artikel 6:233 BW is. Voorts heeft B zich beroepen op matiging van de contractuele boete, nu de boete niet in verhouding staat tot het bedrag dat B aan de relatie heeft verdiend € 10.000 vs. € 400.

Het hof oordeelt als volgt. Onder algemene voorwaarden in de zin van artikel 6:231 BW worden verstaan een of meer bedingen die zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzondering van bedingen die de kern van de prestatie aangeven. Daarvan is in casu sprake. Hierbij acht het hof onder meer van belang dat gelet op de aard van de overeenkomst (te weten een overeenkomst voor uitbesteed vervoer ten behoeve van relaties van A), een relatiebeding als bedoeld in artikel 12 waarbij het aan opdrachtnemers (in dit geval het “collega” vervoersbedrijf van B) is verboden dat logistieke diensten aan relaties van A worden aangeboden, niet onredelijk bezwarend is. Immers, aan alle andere bedrijven/particulieren dan relaties van A mag B wel haar diensten aanbieden. Het beroep op de vernietigbaarheid van het beding faalt derhalve.

Ook het beroep op matiging (artikel 6:94 BW) van de boete faalt. B heeft zich beroepen op de wanverhouding tussen het boetebedrag en de vermeende schade van A, maar daarmee miskend B de aard van boete (prikkel tot nakoming). Het volledige boetebedrag is derhalve toewijsbaar.