Naar boven ↑

Rechtspraak

Europese Commissie/Strack
Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 september 2013

Europese Commissie/Strack

Statuut voor ambtenaar Europese Commissie dat maximaal 12 (van de 24) vakantiedagen voor overdracht toestaat, is in strijd met Schultz-Hoff-doctrine die via artikel 31 Handvest EU ook geldt voor EU-instellingen

Strack is voormalig ambtenaar van de Europese Commissie. Op grond van het zogenoemde Statuut kan een ambtenaar jaarlijks maximaal 12 vakantiedagen ‘meenemen’ naar het volgende jaar. Van 1 maart 2004 tot en met zijn pensionering wegens invaliditeit met ingang van 1 april 2005 was hij met ziekteverlof. Op 27 december 2004 vroeg Strack om de 38,5 in 2004 niet-opgenomen vakantiedagen te mogen overdragen naar 2005, waarbij hij aangaf dat hij die dagen met name wegens zijn beroepsziekte niet had kunnen opnemen. Dit verzoek is, wat de 26,5 dagen betreft boven de 12 dagen die op grond van artikel 4 van bijlage V bij het Statuut automatisch werden overgedragen, afgewezen bij besluit van 30 mei 2005. Het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft onder verwijzing naar Schultz-Hoff geoordeeld dat de beperking van overdracht tot 12 dagen in strijd is met de richtlijn. In een heroverwegingsprocedure bij het Gerecht van de Europese Unie (Kamer voor hogere voorzieningen) heeft onder meer de Commissie aangevoerd dat EU-instellingen niet onder de werking van de richtlijn vallen. Het Gerecht heeft overeenkomstig geoordeeld en de vordering van Strack afgewezen.

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. Het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon van elke werknemer moet worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de Unie, dat thans uitdrukkelijk is neergelegd in artikel 31 lid 2 van het Handvest, waaraan artikel 6 lid 1 eerste alinea VEU dezelfde juridische waarde toekent als de Verdragen. Met betrekking tot de situatie waarin een werknemer wegens ziekteverlof geen jaarlijkse vakantie met behoud van loon heeft kunnen opnemen, heeft het Hof met name geoordeeld dat artikel 7 lid 1 van Richtlijn 2003/88 in beginsel niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die voorwaarden voor de uitoefening van het door deze richtlijn uitdrukkelijk verleende recht op jaarlijkse vakantie stelt, zelfs met inbegrip van het verlies van dit recht aan het einde van een referentieperiode of een overdrachtsperiode, mits de werknemer wiens recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon verloren gaat, daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad om van het hem door de richtlijn verleende recht gebruik te maken (zie met name Schultz-Hoff e.a., punt 43, en KHS, punt 26). Zoals de Raad van de Europese Unie en de Commissie in herinnering hebben gebracht, heeft het Hof weliswaar ook gepreciseerd dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon dat door een arbeidsongeschikte werknemer gedurende meerdere opeenvolgende referentieperioden wordt verworven, gelet op het tweeledig doel van het recht op jaarlijkse vakantie, te weten de werknemer in staat stellen enerzijds uit te rusten van de uitvoering van de hem door zijn arbeidsovereenkomst opgelegde taken, en anderzijds over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken, enkel beantwoordt aan die twee doelstellingen voor zover de overdracht een bepaalde tijdsgrens niet overschrijdt (arrest KHS). Het Hof heeft hieruit met name afgeleid dat een overdrachtsperiode van negen maanden, aangezien zij minder lang is dan de referentieperiode, niet voldoende is (arrest Neidel, punten 42 en 43), maar het heeft wel geoordeeld dat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat een overdrachtsperiode van vijftien maanden niet voorbijgaat aan het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon (arrest KHS, reeds aangehaald, punt 43). Nu artikel 31 Handvest geldt voor instellingen van de EU (zie artikel 51 VWEU), dienen zij hieraan gevolg te geven. In plaats van voorrang te geven aan een uitlegging van artikel 4 van bijlage V bij het Statuut jo. artikel 1 sexies lid 2 van het Statuut die het mogelijk maakte om de conformiteit te verzekeren van dit Statuut met het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als beginsel van het sociaal recht van de Unie dat thans uitdrukkelijk is neergelegd in artikel 31 lid 2 van het Handvest en met name voorwerp is van artikel 7 van Richtlijn 2003/88, heeft het Gerecht aan artikel 4 een uitlegging gegeven waardoor die conformiteit niet kan worden verzekerd en die het bovendien zelf als ‘bijzonder strikt’ aanmerkt. Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Kamer voor hogere voorzieningen) van 8 november 2012, Commissie/Strack (T-268/11 P), tast de eenheid en de samenhang van het recht van de Unie aan, doordat het Gerecht als rechter in hogere voorziening, in strijd met het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als beginsel van het sociaal recht van de Unie, dat eveneens uitdrukkelijk is neergelegd in artikel 31 lid 2 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met name voorwerp is van Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, zoals uitgelegd door de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie: (a) artikel 1 sexies lid 2 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie aldus heeft uitgelegd dat het geen betrekking heeft op de minimumvoorschriften betreffende de organisatie van de arbeidstijd bedoeld in Richtlijn 2003/88 en, met name, op het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, en, (b) artikel 4 van bijlage V bij dit Statuut vervolgens aldus heeft uitgelegd dat het recht op overdracht van meer jaarlijks vakantieverlof dan bij die bepaling is vastgesteld, slechts kan worden toegekend in geval van een verhindering die verband houdt met de werkzaamheden van de ambtenaar in de uitoefening van zijn functie.

  • Onderwerpen: Vakantie
  • Trefwoorden: vakantieverlof, zieke werknemer, ambtenaar, overdracht, Schultz-Hoff, werking EU-verdrag, heroverwegingsprocedure en recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon