Rechtspraak
werknemer/werkgeverRechtbank Rotterdam, 8 november 2013
werknemer/werkgever
Werknemer is in 1997 in dienst getreden van Stichting Maatwerk. Nadat de Stichting Maatwerk niet langer operationeel was geworden, is werknemer via de Wet Inschakeling Werkzoekende (WIW) in dienst van de gemeente gekomen. Hij is werkzaam als administratief medewerker bij een bewonersvereniging. Per 1 januari 2004 is de WIW opgegaan in de Wet Werk en bijstand (WWB). Vanwege de afbouw van gesubsidieerde arbeid door het Rijk is besloten alle werknemers die in een WWB-baan werkzaam zijn, ontslag aan te zeggen. Werknemer stelt dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is. Primair stelt hij dat sprake is van een valse dan wel voorgewende reden, subsidiair beroept hij zich op het gevolgencriterium.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Van een valse of voorgewende reden is geen sprake. Gelet op de afbouw van de gesubsidieerde arbeid heeft de gemeente in redelijkheid de keuze kunnen maken tot het doen vervallen van de WWB-arbeidsplaatsen en daarmee het ontslag van de zestien werknemers. Ten aanzien van het gevolgencriterium wordt overwogen dat beide partijen worden geacht het risico van het wegvallen van de subsidie op voorhand te hebben ingecalculeerd. Bij de opzegging heeft de gemeente werknemer aangeboden hem te ondersteunen door zijn ‘mogelijkheden voor de toekomst te bespreken en uit te werken’, waarbij ook concrete nazorg voor de door ontslag getroffen werknemers in het vooruitzicht is gesteld, waarbij het begrip ‘maatwerk’ is gebruikt. Werknemer heeft in dit verband onweersproken gesteld dat de feitelijke invulling van die nazorg beperkt is gebleven tot doorverwijzing naar het UWV, voorlichting over het aanvragen van een WW-uitkering en een oriënterend gesprek met een re-integratiecoach. Van daadwerkelijke hulp of bemiddeling bij het verbeteren van zijn positie op de arbeidsmarkt na zijn ontslag is niet gebleken, hetgeen op grond van haar aanbod wel van de gemeente verwacht had moeten worden. Het ontslag is derhalve kennelijk onredelijk. Er wordt een schadevergoeding van € 13.500 toegekend, welk bedrag grosso modo overeenkomt met het bedrag dat nodig is om zijn WW-uitkering gedurende de totale duur (38 maanden) aan te vullen tot 100% van het laatstverdiende loon, in welke periode werknemer dan op eigen gelegenheid en voor eigen rekening de door hem gewenst hulp bij re-integratie kan inroepen.