Rechtspraak
werkgever/werknemerRechtbank Zeeland-West-Brabant, 27 september 2013
werkgever/werknemer
Werknemer is op 1 januari 2012 voor de duur van een jaar in dienst getreden in de functie assistent-accountant/relatiebeheerder. In de arbeidsovereenkomst is bepaald dat bij gebleken geschiktheid de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2013 zal worden omgezet naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Vanaf eind 2012 hebben partijen gesproken over de nieuwe arbeidsovereenkomst. Werknemer heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de volgende arbeidsvoorwaarden: bepaalde tijd in plaats van onbepaalde tijd, dertiende maand, opbouw winstuitkering, soort lease-auto en overuren in tijd voor tijd. Werknemer heeft op 25 februari 2013 geschreven dat hij per heden stopt met zijn werkzaamheden voor werkgever. Werkgever stelt dat werknemer de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd en vordert gefixeerde schadevergoeding. Volgens werkgever is de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van artikel 7:668 BW voortgezet voor de duur van een jaar.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat de discussie tussen partijen over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet na 1 januari 2013 nog niet was afgerond, laat staan dat daarover tussen partijen overeenstemming was bereikt. Op grond van het arrest van het Hof Amsterdam (27 september 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BD4065) kan het feitelijk verrichten van werkzaamheden na 1 januari 2013 derhalve niet worden gekwalificeerd als een voortzetting van de arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak als bedoeld in artikel 7:668 BW. De feitelijke voortzetting heeft plaatsgevonden met het oog op de mogelijkheid dat partijen alsnog overeenstemming zouden kunnen bereiken. Nu overeenstemming niet is bereikt, is de grondslag voor de werkzaamheden komen te vervallen. Dat werknemer zich is gaan oriënteren op een werkkring elders en hij op 25 februari 2013 – toen werkgever eindelijk het initiatief nam tot het gesprek waar werknemer al in december 2012 en januari 2013 om had verzocht – zelf te kennen gaf dat hij niet langer wilde werken voor werkgever doet hieraan niet af. Volgt afwijzing van de vorderingen.