Rechtspraak
werknemer/werkgeverRechtbank Gelderland, 19 februari 2014
werknemer/werkgever
Werknemer is als gevolg van een reorganisatie boventallig verklaard. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2013 ontbonden onder toekenning van een vergoeding van € 190.021,02 aan werknemer. Het onderhavige geschil betreft de vraag of werknemer naast de ontbindingsvergoeding nog aanspraak kan maken op de bovenwettelijke WW-suppletie, zoals bedoeld in hoofdstuk 18 van de CAO Productie- en Leveringsbedrijven.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Als uitgangspunt dient te gelden dat alle aanspraken en feiten die verband houden met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in beginsel in de ontbindingsprocedure door de rechter gewogen en in de ontbindingsvergoeding verdisconteerd dienen te worden (HR 24 oktober 1997, ECLI:NL:HR:1997:AM1905, Baijings-arrest). In afwijking van dit uitgangspunt kan de ontbindingsrechter echter bepaalde aanspraken van de werknemer (expliciet) niet meewegen bij de bepaling van de ontbindingsvergoeding. In dat geval staat het de werknemer vrij om in een aparte procedure een vordering in te stellen ter zake van deze aanspraken. In dit geval is de WW-suppletie in de ontbindingsprocedure uitvoerig aan de orde geweest. Voor de hoogte van de ontbindingsvergoeding is uitdrukkelijk aangesloten bij het sociaal plan. De toegekende ontbindingsvergoeding komt overeen met C=1,2. Gegeven aanbeveling 3.7 van de Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters moet het ervoor worden gehouden dat de ontbindingsrechter heeft aangesloten bij optie 3 uit het sociaal plan (als werknemer binnen vier weken na boventalligverklaring vrijwillig vertrekt, ontvangt hij 150% van het maatwerkbudget, hetgeen neerkomt op C=1,2. Daaraan is de voorwaarde gesteld dat wordt afgezien van de bovenwettelijke aanvulling op de WW-uitkering). Dat betekent dat in de ontbindingsvergoeding geacht moet worden een bedrag te zijn opgenomen voor de afkoop van de WW-suppletie. Voorts heeft de ontbindingsrechter overwogen dat zij geen aanleiding zag om de afkoop van de WW-suppletie op de vergoeding in mindering te brengen. Bovendien is overwogen dat toepassing van het sociaal plan in het geval van werknemer niet tot een evident onbillijke uitkomst leidt. Werknemer komt geen aanspraak meer toe op de WW-suppletie krachtens de cao.