Rechtspraak
Márquez Samohano/Universitat Pompeu FabraHof van Justitie van de Europese Unie, 13 maart 2014
Márquez Samohano/Universitat Pompeu Fabra
Márquez Samohano heeft met de Universitat Pompeu Fabra (een Spaanse universiteit) een arbeidsovereenkomst gesloten om in deeltijd een functie als geassocieerd docent te vervullen voor het tijdvak van 30 september 2008 tot en met 29 september 2009. De Spaanse wetgeving kent geen equivalent van de ketenregeling voor geassocieerde docenten. Wel kent de Spaanse wetgeving een equivalent van de ketenregeling voor werknemers in de private sector. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als die aan de orde in het hoofdgeding, op grond waarvan universiteiten opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met geassocieerde docenten kunnen verlengen zonder enige beperking aan de maximumduur en het aantal verlengingen van deze overeenkomsten. Voorts benadrukt de verwijzende rechter dat wanneer in de particuliere sector wordt vastgesteld dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd onrechtmatig is, hetzij wegens misbruik van opeenvolgende overeenkomsten hetzij wegens strijdigheid met de wet, zodat deze overeenkomst ingevolge artikel 15 leden 3 en 5 van het werknemersstatuut wordt geacht te zijn gesloten voor onbepaalde tijd, de werkgever de arbeidsverhouding alleen kan beëindigen door een ontslag met wettelijke vergoeding. In de openbare sector daarentegen kan in een vergelijkbare situatie, gelet op de grondwettelijke beginselen van gelijkheid, verdienstelijkheid en bekwaamheid bij de toegang tot de overheidsdienst, de aldus voor onbepaalde duur tot stand gekomen arbeidsverhouding op basis van artikel 1 lid 2 van de vijftiende aanvullende bepaling van het werknemersstatuut worden beëindigd zonder betaling van enige vergoeding op grond dat in de functie van de betrokken werknemer is voorzien of omdat de functie is opgeheven. Bijgevolg worden werknemers ‘met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd’ (‘por tiempo indefinido’) in de openbare sector niet gelijk behandeld als werknemers ‘in vaste dienst’ (‘fijos’) in deze sector, die, als werknemers die zijn aangesteld zonder enige beperking in de tijd, dezelfde rechten genieten als werknemers in vaste dienst in de particuliere sector wat betreft de gevolgen van de beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten. De eerste groep van werknemers, die worden aangemerkt als ‘werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die niet in vaste dienst zijn’ wordt dus in feite op dezelfde manier behandeld als tijdelijke werknemers. De verwijzende rechter is van mening dat het begrip ‘werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die niet in vaste dienst is’ niet overeenstemt met de omschrijving van het begrip ‘werknemer in vaste dienst’ in clausule 3 van de raamovereenkomst aangezien de arbeidsverhouding van een dergelijke werknemer eindigt bij het intreden van een bepaalde gebeurtenis. Bijgevolg rijst de vraag of een werknemer die onder dit begrip valt op dezelfde manier moet worden behandeld ter zake van het recht op vergoeding in geval van eenzijdige beëindiging van de arbeidsverhouding door de werkgever, als een werknemer in vaste dienst in de openbare sector of een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur in de particuliere sector.
Het Hof van Justitie oordeelt als volgt. De definitie van het begrip ‘werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ in de zin van de raamovereenkomst, omvat, zoals vermeld in clausule 3, punt 1 alle werknemers zonder onderscheid naar de openbare dan wel particuliere aard van hun werkgever (arrest van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C-212/04, Jur., p. I-6057, punt 56, en arrest Della Rocca, C-290/12, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 34). In het onderhavige geval staat vast dat de regeling die voor verzoeker in het hoofdgeding geldt, in het bijzonder de statuten van de UPF, geen gelijkwaardige wettelijke maatregel bevat in de zin van clausule 5, punt 1 van de raamovereenkomst en geen enkele beperking inhoudt voor de maximale totale duur en het aantal verlengingen van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd tussen universiteiten en geassocieerde docenten, op basis van clausule 5, punt 1 onder b en c. In deze omstandigheden moet worden onderzocht in hoeverre de verlenging van dergelijke arbeidsovereenkomsten kan worden gerechtvaardigd op basis van een objectieve reden in de zin van clausule 5, punt 1 onder a van de raamovereenkomst. Volgens de vaste rechtspraak moet het begrip ‘objectieve reden’ aldus moet worden opgevat dat het ziet op precieze en concrete omstandigheden welke een bepaalde activiteit kenmerken, zodat zij kunnen rechtvaardigen dat in die bijzondere context gebruik wordt gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Die omstandigheden kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor dergelijke overeenkomsten zijn gesloten, en uit de inherente kenmerken ervan, of, in voorkomend geval, uit het nastreven van een rechtmatige doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (Angelidaki e.a., C-378/07-C-380/07, Jur., p. I-3071, punt 96, en van 26 januari 2012, Kücük, C-586/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 27). Daarentegen zou een nationale bepaling waarbij via een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling in het algemeen en op abstracte wijze de mogelijkheid wordt gecreëerd om gebruik te maken van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, niet voldoen aan de in het vorige punt van het onderhavige arrest gepreciseerde vereisten (reeds aangehaalde arresten Angelidaki e.a., punt 97 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Kücük, punt 28). Uit een dergelijke louter formele bepaling kunnen namelijk geen objectieve en transparante criteria worden afgeleid om na te gaan of de vernieuwing van dergelijke overeenkomsten beantwoordt aan een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken, en daartoe noodzakelijk is. Deze bepaling brengt dus een reëel risico van misbruik van dit type overeenkomsten met zich, zodat het in strijd is met de doelstelling en het nuttig effect van de raamovereenkomst (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Angelidaki e.a., punten 98 en 100 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Kücük, punt 29). Uit de nationale regeling die aan de orde is in het hoofdgeding, zoals omschreven in de verwijzingsbeslissing, volgt evenwel dat de sluiting en de verlenging door de universiteiten van overeenkomsten voor bepaalde tijd met geassocieerde docenten, zoals verzoeker in het hoofdgeding, zijn gerechtvaardigd door de noodzaak om specifieke onderwijstaken in deeltijd toe te vertrouwen aan ‘deskundigen met erkende vakbekwaamheid’ die een beroepsactiviteit uitoefenen buiten het universitaire milieu opdat zij hun kennis en beroepservaring ten dienste stellen van de universiteit, waarbij dus een samenwerking ontstaat tussen het universitaire milieu en het beroepsmilieu. Volgens deze regeling moet een dergelijke geassocieerde docent tijdens een bepaalde aan zijn aanstelling door de universiteit voorafgaande periode gedurende een minimumperiode van meerdere jaren een bezoldigde beroepsactiviteit hebben uitgeoefend op basis van het door hem behaalde diploma. De betrokken arbeidsovereenkomsten worden bovendien gesloten en verlengd onder het voorbehoud dat nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden inzake de uitoefening van de beroepsactiviteit en zij eindigen wanneer de betrokken geassocieerde docent de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Benadrukt dient echter te worden dat de objectieve reden die is voorzien in de nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, in beginsel weliswaar kan worden aanvaard, maar dat de bevoegde instanties erop moeten toezien dat de concrete toepassing van deze nationale regeling, gelet op de bijzondere kenmerken van de betrokken activiteit en de voorwaarden voor de uitoefening ervan, in overeenstemming is met de vereisten van de raamovereenkomst. Bij de toepassing van de betrokken bepaling van nationaal recht moeten die instanties dus objectieve en transparante criteria kunnen afleiden om na te gaan of de vernieuwing van dergelijke overeenkomsten beantwoordt aan een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken, en daartoe noodzakelijk is (zie arrest Kücük, reeds aangehaald, punt 34). De enkele omstandigheid dat de met geassocieerde docenten gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden verlengd om te voorzien in een terugkerende en permanente behoefte van universiteiten op dit gebied en dat aan een dergelijke behoefte kan worden voldaan in het kader van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, kan echter niet uitsluiten dat er sprake is van een objectieve reden in de zin van clausule 5, punt 1 van de raamovereenkomst, aangezien de aard van de betrokken onderwijsactiviteit en de inherente kenmerken ervan in de gegeven context het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen rechtvaardigen. Hoewel de met geassocieerde docenten gesloten arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voorzien in een permanente behoefte van de universiteiten, aangezien de geassocieerde docent op basis van een dergelijke overeenkomst voor bepaalde tijd duidelijk omschreven taken uitvoert die deel uitmaken van de gebruikelijke activiteiten van de universiteiten, neemt dit niet weg dat de behoefte op het gebied van de aanwerving van geassocieerde docenten tijdelijk blijft, aangezien deze docenten geacht worden om na afloop van hun arbeidsovereenkomst hun beroepsactiviteit weer voltijds op te nemen (zie in die zin arrest Kücük, reeds aangehaald, punten 38 en 50).
Het Hof verklaart Márquez Samohano niet ontvankelijk in zijn tweede en derde vraag.