Rechtspraak
Emiliano Torralbo Marcos/Korota SAHof van Justitie van de Europese Unie, 27 maart 2014
Emiliano Torralbo Marcos/Korota SA
Korota is sinds 16 juni 2008 in een insolventieprocedure verwikkeld. Vanaf 2010 staat Korota onder bewindvoering. Op 25 juni 2012 is een schikkingsvoorstel tussen Korota en Torralbo Marcos (werknemer) tot stand gekomen. Op 22 maart 2013 heeft Torralbo Marcos een ‘recurso de reposición’ (hoger beroep) ingesteld tegen deze beslissing waarbij hij in wezen betoogt dat hij de griffieheffing niet dient te betalen aangezien hij overeenkomstig artikel 2 onder d van ley 1/1996 (Spaans recht) recht had op kosteloze rechtsbijstand in zijn hoedanigheid van werknemer en begunstigde van het socialezekerheidsstelsel en aangezien ley 10/2012 bovendien onverenigbaar is met artikel 47 van het Handvest daar die wet een onevenredige belemmering in het leven roept die het door dit artikel gewaarborgde grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte schendt.
Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. In dit verband zij eraan herinnerd dat het toepassingsgebied van het Handvest, wat het optreden van de lidstaten betreft, is omschreven in artikel 51 lid 1 van het Handvest, op grond waarvan de bepalingen van het Handvest tot de lidstaten zijn gericht uitsluitend wanneer deze het recht van de Unie ten uitvoer brengen (arrest Åkerberg Fransson, C-617/10, EU:C:2013:105, punt 17). In het kader van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing heeft de nationale regeling aan de orde in het hoofdgeding algemeen betrekking op bepaalde heffingen op het gebied van de rechtsbedeling. Zij heeft niet tot doel om bepalingen van Unierecht ten uitvoer te brengen. Bovendien bevat het Unierecht geen enkele bijzondere regeling ter zake of een regeling die van invloed kan zijn op deze nationale regeling. Verder heeft het voorwerp van het hoofdgeding geen betrekking op de uitlegging of de toepassing van een andere rechtsregel van het Unierecht dan die in het Handvest (zie naar analogie beschikking Sociedade Agrícola e Imobiliária da Quinta de S. Paio, EU:C:2013:810, punt 21). Anders dan de zaak die heeft geleid tot het arrest DEB (C-279/09, EU:C:2010:811), waarnaar de verwijzende rechter verwijst en die betrekking had op een verzoek om rechtsbijstand in het kader van een krachtens het recht van de Unie ingestelde aansprakelijkheidsvordering tegen de overheid, blijkt duidelijk uit de verwijzingsbeslissing dat de griffierechten aan de orde in het hoofdgeding betrekking hebben op het instellen van een beroep in ‘suplicación’ tegen de reeds aangehaalde beschikking van 3 januari 2013, waarin de verwijzende rechter de vordering van Torralbo Marcos tot gedwongen tenuitvoerlegging van de schikkingsovereenkomst heeft verworpen op basis van het nationale recht, namelijk artikel 239 van de wet betreffende de gerechten voor arbeids- en socialezekerheidszaken. De verwijzende rechter wijst er inderdaad op dat de gerechtelijke stappen die Torralbo Marcos heeft ondernomen, uiteindelijk tot doel hebben om, overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2008/94, toegang te krijgen tot de bijstand van het Fogasa (Waarborgfonds) in geval van insolvabiliteit van Korota. Evenwel moet worden vastgesteld dat in de huidige stand van het hoofdgeding de betrokken situatie niet binnen de werkingssfeer van deze richtlijn en evenmin, meer in het algemeen, binnen die van het Unierecht valt. Zoals de Europese Commissie onder de aandacht heeft gebracht, blijkt uit de bewoordingen van artikel 2 lid 1 van Richtlijn 2008/94 dat de vraag of een werkgever wordt geacht in staat van insolventie te verkeren, met het oog op de toepassing van deze richtlijn, afhankelijk is van het nationale recht alsook van een beslissing of een vaststelling van een bevoegde nationale autoriteit. Hoewel Korota volgens de aanwijzingen van de verwijzingsbeslissing ten minste sinds juni 2008 in surseance van betaling verkeert, bevat deze beslissing geen enkel concreet gegeven op basis waarvan deze onderneming, in de huidige stand van het hoofdgeding, kan worden geacht in staat van insolventie te verkeren overeenkomstig de relevante bepalingen van Spaans recht. Integendeel, uit de opmerking van de verwijzende rechter dat het beroep van Torralbo Marcos, met als voorwerp de gedwongen tenuitvoerlegging van de schikkingsovereenkomst, erop gericht is een gerechtelijke insolventverklaring jegens Korota te verkrijgen, vloeit voort dat deze onderneming op basis van Spaans recht thans niet wordt geacht in staat van insolventie te verkeren. Het feit dat Torralbo Marcos met de stappen die hij heeft ondernomen, volgens de verwijzende rechter, een dergelijke insolventverklaring tracht te verkrijgen teneinde recht op bijstand van het Fogasa te krijgen overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2008/94, volstaat niet om te oordelen dat de situatie aan de orde in het hoofdgeding, reeds vanaf dit stadium van de procedure, binnen de werkingssfeer van deze richtlijn, en dus van het Unierecht, valt. Voorts zij opgemerkt dat de verwijzende rechter, volgens zijn eigen stellingen, in zijn beschikking van 3 januari 2013, waartegen Torralbo Marcos beroep in ‘suplicación’ heeft ingesteld, heeft geweigerd om de vordering van laatstgenoemde tot gedwongen tenuitvoerlegging van de schikkingsovereenkomst toe te kennen op grond, in wezen, dat de voortzetting van deze gedwongen tenuitvoerlegging afhankelijk is van een beslissing van de bevoegde handelsrechtbank, die Torralbo Marcos heeft verzocht zijn rechten te doen gelden. Deze beschikking loopt niet vooruit op de eventuele insolventie van Korota en evenmin op het eventuele recht van de betrokkene op het honoreren van zijn onvervulde loonaanspraken door het bevoegde waarborgfonds overeenkomstig Richtlijn 2008/94, ingeval Korota insolvent wordt verklaard overeenkomstig de relevante nationale bepalingen. Uit een en ander volgt dat de rechtssituatie die heeft geleid tot het hoofdgeding, niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. Daarom is het Hof niet bevoegd om de prejudiciële vragen van de rechter te beantwoorden.