Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 15 april 2014
ECLI:NL:GHDHA:2014:1285
werkneemster/Stichting VO Haaglanden
Werkneemster (geboren 1956) is van 1 augustus 2010 tot 1 augustus 2011 in dienst geweest van SVOH. SVOH heeft aan werkneemster een, op 6 februari 2013 gedateerd, getuigschrift verstrekt, luidende als volgt: ‘Hierbij verklaart het College van Bestuur van de Stichting VO Haaglanden dat werkneemster (…), van 1 augustus 2010 tot 1 augustus 2011 in dienst is geweest van de Stichting VO Haaglanden. Werkneemster was als docent economie en M&O werkzaam aan de Atlas Onderwijsgroep. De arbeidsovereenkomst had een omvang van 0,6400 werktijdfactor. De leerlingen van werkneemster behaalden voldoende examenresultaten. (…)’ Werkneemster stelt zich op het standpunt dat deze verklaring niet voldoet aan de eisen van een getuigschrift in de zin van artikel 7:656 BW, omdat het niet vermeldt dat zij haar werkzaamheden naar behoren heeft verricht, althans geen opgave bevat van de wijze waarop zij aan haar verplichtingen heeft voldaan. De kantonrechter heeft de vordering van werkneemster afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. De werkgever is krachtens artikel 7:656 BW verplicht op verzoek van de werknemer aan deze bij het einde van de dienstbetrekking een getuigschrift uit te reiken, hetwelk in ieder geval zal moeten inhouden een juiste opgave van de aard van de verrichte arbeid en een juiste opgave van de duur van de dienstbetrekking. Slechts op uitdrukkelijk verzoek van de werknemer mag het getuigschrift, naast beide bovengenoemde gegevens, ook bevatten, voor zover hier relevant, mededelingen over de wijze waarop de werknemer aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Het oordeel van de werkgever over de wijze van taakvervulling door de werknemer zal subjectief zijn, zij het dat de werkgever volgens artikel 7:656, lid 5 BW niet tegen beter weten in (door opzet of schuld) onjuiste mededelingen mag opnemen in het getuigschrift. Een zekere objectivering van het subjectieve oordeel zal derhalve plaats dienen te vinden. Derhalve geen negatieve omschrijving van de wijze van functievervulling indien hiervoor geen onderbouwing aanwezig is, maar anderzijds ook geen afgifte op lichtvaardige wijze van te gunstige getuigschriften, waardoor derden zouden worden misleid. Het getuigschrift behoefde niet te vermelden dat werkneemster haar werkzaamheden als lerares naar behoren heeft vervuld, werkneemster vordert dat in hoger beroep ook niet (meer). Het gaat enkel (nog) om de manier waarop werkneemster haar verplichting als werknemer jegens SVOH is nagekomen. Het is aan de werkgever om in een af te geven getuigschrift te beschrijven hoe de werknemer aan die verplichting voldaan heeft. Een dergelijke omschrijving kan op verschillende manieren. Een van de manieren is door op te nemen dat de werknemer haar verplichtingen jegens de werkgever correct is nagekomen. Maar het kan ook anders. Een van de opgaven van een lerares als werkneemster is het (met succes) begeleiden van leerlingen naar het (eind)examen. Door op te nemen dat werkneemster dat met voldoende resultaat gedaan heeft, geeft de werkgever aan dat werkneemster gedaan heeft wat van haar als goed werknemer verwacht mocht worden, het zegt iets over de wijze waarop werkneemster] aan haar verplichtingen jegens SVOH voldaan heeft. Dat werkneemster ook andere klassen dan eindexamenklassen begeleid heeft en daaromtrent in het getuigschrift niets is opgenomen doet aan het voorgaande niet af. Op een middelbare school draait het uiteindelijk om het eindexamen. De conclusie van vorenstaande moet zijn dat het getuigschrift van 6 februari 2013 voldoet aan de eisen die de wet daar aan stelt (aan het voorschrift zoals neergelegd in art. 7:656 lid 2 sub c BW is voldaan).