Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgever/werknemer
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18 maart 2014

werkgever/werknemer

Ontbinding arbeidsovereenkomst lid college van bestuur wegens verstoorde arbeidsrelatie, die grotendeels aan werkgever te wijten is. Gelet op de omstandigheden wordt geen reflexwerking aan de WNT toegekend. Vergoeding € 229.000.

Werknemer is in 2004 in dienst getreden als directeur afdeling Handel. Met ingang van 1 januari 2007 is hij als lid toegetreden tot het college van bestuur (hierna: CvB). Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie van toepassing. Werkgever verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Nadat werknemer aan de andere twee leden van het CvB kenbaar heeft gemaakt naar een andere betrekking te zoeken, is de relatie tussen werknemer en de leden van het CvB verstoord geraakt.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Genoegzaam is komen vast te staan dat de verhouding binnen het CvB tussen werknemer enerzijds en de andere leden anderzijds dermate verstoord is geraakt, dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk is. Aannemelijk is dat door werknemer binnen het CvB uitlatingen zijn gedaan waarbij hij te kennen heeft gegeven zich buitengesloten te voelen. Tussen de drie leden van het CvB is afgesproken dat hetgeen in een gesprek begin januari 2013 naar voren is gebracht (waarin werknemer heeft aangegeven bang te zijn dat zijn relatie tussen de overige leden van het CvB niet goed was en om te zien naar een andere betrekking) niet naar buiten zou worden gebracht. Desondanks heeft de voorzitter van de CvB de raad van toezicht (RvT) hierover geïnformeerd. Hoewel de RvT ingrijpen in eerste instantie niet noodzakelijk vond, is werknemer op 14 mei 2013 op non-actief gesteld. De non-actiefstelling, die mede gezien de daarop volgende acties tot bekendmaking daarvan binnen de organisatie temeer diffamerend was, ontbeerde voldoende grond. Nu herstel van de verstoorde arbeidsrelatie niet meer te verwachten is, wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden.

Ten aanzien van de vergoeding wordt overwogen dat niet in geschil is dat werknemer als bestuurder binnen het CvB een functie bekleedde waarop de WNT ziet. Op grond van artikel 1.6 WNT is de kantonrechter bij het bepalen van een billijke vergoeding niet aan de WNT gebonden. In verschillende uitspraken is aangenomen dat de WNT een zekere reflexwerking kan hebben. Indien de billijkheid eist, op grond van de omstandigheden van het geval, dat een hogere vergoeding wordt toegekend dan het in de WNT genoemde bedrag van € 75.000 dan staat de WNT daar niet aan in de weg. In dit geval wordt, gelet op alle omstandigheden, een vergoeding van € 229.000 toegekend. Daartoe wordt meegewogen dat de verstoorde arbeidsrelatie meer in de sfeer van werkgever ligt. Aannemelijk is geworden dat de mogelijkheden van werknemer om een positie te verwerven die recht doet aan zijn arbeidsverleden en functie als bestuurder beperkter zijn dan hij kennelijk oorspronkelijk inschatte. Het naar buiten brengen van de non-actiefstelling zal geen positief effect hebben. Een vergoeding hoger dan C=1 en de WNT-norm is in dit geval gerechtvaardigd.