Naar boven ↑

Rechtspraak

Talent 18 Plus B.V./Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn
Rechtbank Limburg, 21 mei 2014

Talent 18 Plus B.V./Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn

Verplichte deelname pensioenfonds zorg en welzijn. Schending formeel vereiste ex artikel 21 lid 3 Wet bpf leidt niet tot nietigheid dwangbevel. Verplichte deelname niet in strijd met mededingingsrecht.

Talent Plus stelt verzet in tegen het dwangbevel van Stichting pensioenfonds zorg en welzijn (hierna: het pensioenfonds) tot invordering van de pensioenpremies voor de verplicht gestelde deelname van haar werknemers in het pensioenfonds zorg en welzijn. Talent Plus voert als formele gronden aan dat niet is voldaan aan artikel 21 lid 1, 2 en 3 Wet bpf. Om tot invordering van premie bij dwangbevel over te kunnen gaan, moet een aanmaning per aangetekende brief zijn verstuurd, hetgeen niet is gebeurd. Ook moest worden aangekondigd dat het dwangbevel een executoriale titel zou opleveren en bevat het dwangbevel niet de datum van aanmaning per aangetekende brief. Voorts heeft Talent Plus een aantal materiële bezwaren aangevoerd: de verplichte aansluiting is in strijd met de Europese mededingingsregels, de vrijstellingsregeling van de Wet bpf zou dienen te gelden/te worden gerespecteerd en er is geen sprake van verplichte deelname op grond van verbindend verklaarde bepalingen van de sectorale cao.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Bij conclusie van repliek heeft Talent Plus erkend dat de aanmaning van het Pensioenfonds wel voldeed aan de eisen van artikel 21 lid 1 en 2 Wet bpf. Blijft over het formele bezwaar dat het dwangbevel niet voldeed aan artikel 21 lid 3 onder e Wet bpf (omdat het niet de datum van de aanmaning per aangetekende brief bevatte). Dit brengt niet de nietigheid van het dwangbevel met zich, nu – gelet op het feit dat de deurwaarder Talent Plus op 2 januari 2013 bij deurwaardersexploot nogmaals heeft gesommeerd tot betaling, gevoegd bij de betaalherinnering van 10 april 2013 – in voldoende mate en tijdig is voldaan aan de ‘ratio’ van artikel 21 lid 3 onder e Wet Bpf. Talent Plus heeft ook niet gesteld dat zij door het in de gehele context niet wezenlijk te achten formele gebrek in het dwangbevel in haar directe belang geschaad of onredelijk benadeeld is.

Ook het beroep op de materiële bezwaren faalt. Er is geen sprake van strijd met het mededingingsrecht en Talent Plus heeft geen bezwaar ingesteld tegen de afwijzing van haar vrijstellingsaanvraag door het pensioenfonds, waardoor zij het recht heeft verwerkt een dergelijke vrijstelling in het bestek van deze procedure alsnog aan de orde te stellen. Talent Plus heeft de stelling dat de werknemers zich niet bezighouden met zorgtaken en/of zorgbegeleiding onvoldoende onderbouwd en voor deze stelling geen (concreet) bewijs aangeboden. Het bewijsaanbod van Talent Plus is veel te weinig specifiek, zodat daaraan wordt voorbijgegaan. Niet is komen vast te staan dat de medewerkers van Talent Plus geen direct aan de ‘zorg’ gerelateerde ondersteunende taken en begeleidingstaken verricht(t)en, zodat ervan uit moet worden gegaan dat het pensioenfonds terecht voor de in het geding zijnde periode tot verplichte deelneming van Talent Plus aan het pensioenfonds geconcludeerd heeft. De door het pensioenfonds gehanteerde ingangsdatum van 1 januari 2011 is redelijk, omdat Talent Plus al vanaf 2009 wist of ernstig rekening had te houden met de mogelijkheid dat zij verplicht deelnemer was in het pensioenfonds.

  • Instantie: Rechtbank Limburg
  • Datum uitspraak: 21-05-2014
  • Roepnaam: Talent 18 Plus B.V./Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn
  • Zaaknummer: 2447555CV EXPL 13-4234
  • Nummer: AR-2014-0483
  • Onderwerpen: Pensioen
  • Trefwoorden: verplichte deelname bedrijfstakpensioenfonds, vrijstelling, mededingingsrecht en dwangbevel